Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 10.1917

DOI Heft:
[Nr. 5]
DOI Artikel:
Overvoorde, J. C.: Openingsrede
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19806#0219

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
waaraan tevens een meer stelselmatig toezicht op de monumenten zoude kunnen
worden opgedragen.

Deze verschillende besluiten wijzen op eene toenemende belangstelling, waarbij
wij dankbaar de medewerking herdenken, die ons streven van de zijde van den referendaris,
chef der afd. K. en W., mag ondervinden.

Het indienen der stellingen bij de Belgische regeering, waartoe de algemeene

vergadering het bestuur opdracht gaf, werd nog belet door de politieke toestanden. Hoe
gewenscht het overigens is, om ook in de Zuidelijke Nederlanden de inzichten der
nieuwere richting bekend te maken, blijkt wel uit de phantastische plannen te Leuven,
waar men voorstelt om de geheel verwoeste huizen »de Moriaan” en »het Woud” te
herbouwen en zelfs om de sinds lang verdwenen «Ronde Tafel” te doen herrijzen, een
plan, waaraan zelfs de daar bestaande Commissie voor de Monumenten hare adhaesie
schijnt geschonken te hebben. Ook het Stadhuis zal verder afgemaakt worden met een
monumentale stoep en volgens het schijnbaar geïnspireerde artikel in de pers zal men
»te zien krijgen, wat men dacht, dat (de oorspronkelijke bouwmeester) heeft willen bouwen.”
Eene betere vooroordeeling van dergelijke plannen is moeilijk te geven dan die, welke
de paar hier aangehaalde woorden bevat. Gelukkig staan hiertegenover ook personen
in België, die met Van der Swaelmen andere inzichten zijn toegedaan, doch ook de
Leuvensche richting telt daar nog vele aanhangers.

Moge het in zijn monumentenschat door den oorlog zoo droevig geteisterde

België voor dergelijke theaterdécors gespaard blijven. Laat men behouden, wat kan, doch

laat men de mooie Vlaamsche steden niet verlagen tot tentoonstellingsattracties, maar

aan de kunstenaars van het heden de gelegenheid geven om thans te toonen wat zij
vermogen, wat zij kunnen, niet als nabootsers van het oude schoon, maar als zelfstandige
kunstenaars in hun edelst gevoelen.

Keeren wij thans tot ons eigen land terug, dan valt te noemen de circulaire van
den Minister tegen het loodgietersgevaar, welke in eenige gemeenten heeft aanleiding
gegeven tot het voorbereiden van speciale verorderingen in het belang der monumenten.
Het aantal hiervan is echter nog gering en eene vriendelijke vermaning aan de nog
nalatige gemeentebesturen zal allicht niet overbodig blijken.

Met erkentelijkheid valt te vermelden, dat het aan Z. K. H. Prins Hendrik behaagd
heeft om het beschermheerschap van den Bond te aanvaarden.

Onder algemeene belangstelling herdacht ons eerelid Dr. Cuypers in Mei zijn
90en verjaardag. Bij de vele gelukwenschen aan den kundigen bouwmeester voegden wij
ook een hartelijk telegram namens den Bond en bij de nationale hulde te Amsterdam
was deze door voorzitter en loco-secretaris vertegenwoordigd.

De secretaris van den Bond, Dr. M. P. Rooseboom, vertrok in November
naar het buitenland; zijne functie werd tijdelijk waargenomen door den penningmeester
Dr. Coster. Wij verliezen in Dr. Rooseboom een ijverig secretaris, die steeds warm was
voor de belangen van den Bond en die, hoewel geen vakman, steeds veel belangstelling

207
 
Annotationen