Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 10.1917

DOI Heft:
[Nr. 6]
DOI Artikel:
Oficieele berichten
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19806#0267

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
soorten van kunstproducten nog geen Rijksmuseum voor bouwkunst bestaat, wettigt de
vraag, waarom een land, dat het oprichten en uitbreiden van de Rijksmusea blijkbaar
eene belangrijke noodzakelijkheid acht, één van de kunstuitingen van die Staatszorg
uitsluit. Voor het oprichten van een architectuurmuseum, niet als particuliere of gemeentelijke
maar als Rijksinstelling, bestaan dezelfde redenen als voor de andere musea; er is echter
in dit geval nog een motief te noemen, dat elders ontbreekt. Dat een Rijksinstituut
meer het karakter van onverkoopbaar nationaal bezit draagt dan eenig ander, dat het
beter een wetenschappelijk beheer waarborgt, dat men slechts hier voor alle tijden
verzekerd is van openbare toegankelijkheid, dat het, althans in normale tijden, minder
afhankelijk is van particulieren geldelijken steun en dat besturen van gemeenten en van
instellingen zoowel als particulieren er eerder toe te bewegen zijn er hun bezit ten
geschenke of in bruikleen aan af te staan, zijn motieven, die voor een architectuurmuseum
minstens even zwaar wegen als voor ieder ander. Maar geen kunstwerken worden in
zoo gering aantal vervaardigd en geen kunstenaarsproducten zijn zoo weinig bewaard
gebleven als belangrijke architectuurteekeningen en modellen. Des te meer is hier dus
centralisatie gewenscht teneinde het overzicht, dat toch reeds noodwendig lacunes zal
vertoonen, althans zoo volledig mogelijk te maken. En slechts wanneer het architectuur-
museum eene Rijksinstelling wordt is de kans, dat daarnaast gelijksoortige verzamelingen
als concurrenten zullen ontstaan, zooal niet uitgesloten dan toch tot een minimum
gereduceerd.

Nadat de Commissie omtrent een en ander tot overeenstemming was gekomen
benoemde zij eene Werkcommissie, die werd samengesteld uit de heeren Jhr. H. Teding
van Berkhout, Voorzitter, W. A. E. van der Pluym, Secretaris, prof. dr. H. Brugmans,
Jos. Th. J. Cuypers en D. F. Slothouwer.

Deze Werkcommissie formuleerde het verzoekschrift en de memorie van toelichting,
die beide door de groote Commissie werden goedgekeurd voordat zij den Minister werden
toegezonden. Vervolgens bespraken Voorzitter en Secretaris de plannen met den Chef der
Afdeeling Kunsten en Wetenschappen, die zijne instemming ermee betuigde — en aan
wiens bijzonder te waardeeren medewerking het vooral te danken is, dat het plan tot
oprichting van een Rijks Architectuurmuseum nog slechts de goedkeuring van de Staten-
Generaal behoeft om tot uitvoering te geraken.

De Werkcommissie sprak in een nader schrijven aan den Minister de hoop uit,
dat zoodra tot de oprichting van het Museum zal zijn besloten, eene Rijkscommissie zal
worden benoemd met de opdracht voorstellen te doen omtrent het programma van het
museum en het terrein, waartoe het zich, mede in overleg met andere instellingen, bepaalt,
opdat van den aanvang af het eerste goed omschreven, het tweede nauwkeurig begrensd
zij; verder zal deze Rijkscommissie, naar men hoopte, een aanvang kunnen maken met
het verzamelen, voor zoover dit om de in boven aangehaalde memorie aangegeven redenen
gewenscht mocht zijn, — het aldus verzamelde beheeren totdat het Museum zelf onder de
leiding van een beheerder zal zijn tot stand gekomen, dus zorg dragen voor goede

255
 
Annotationen