Overview
Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Dapper, Olfert
Beschryving Des Keizerryks Van Taising Of Sina: Vertoont in de Benaming, Grens-palen, Steden, Stroomen, Bergen ... Tale, Letteren, &c. ; Verciert met verscheide Koopere Plaeten — Amsterdam, 1670

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.9539#0020

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
van Sina ,
then, gelegen ten zuide en ooste bui-
ten den bergh /ma, al de andereScy-
tischc volken , inzonderheit d' ooster-
lingen, onder den Veltheer Amochtan
Chan t' ondergebracht hadden. Dees,
na het vast stellen zijner heerschap-
pye, nam eenen nieuwen naem van
Chingh , en d'eerste den toenaem
van Groten Cham aen , ontrent des
jaers twalef hondert veertien.
3. De Jesuit Niklaes Trigaut, meer
voornoemt, bekrachtigt ook dit zelf-
ste gevoelen, te weten fax. Katay geen
ander ge welt dan Sina is, in de vol-
gendewoorden,
Door de komste van d' onzen in de ko-
ninklijke hoostftadt Peking, is ten lejie
zekerlijk bekent geworden , welk zy
reeds langgevoelt hadden , namelijk dat
dit het zelfste rijk is , welk by eenïge
schryvers groot Katay genoemt wort, en
deje Jladt Peking, des geenen hos-siadt,
dienzy den gr ootenCan noemen, die he-
den Koning der Sinejen is. Opdatzulx
niemant ongelooselijk fchijne , vang ik
aen dit te bewijzen:
Wyders, het eerfleaenwijs, waer door
jvy voor lang tot vermoeden van deze
zaek gekomen zijn , is hier uit genomen,
wijl deze zelfjle fchryvers, die van dit
wijtftrekkend rijk Katay, en van ande-
re Lantfthappen der Sinefengefchreven
hebhen , beveftigen dat het na dezen
oort des aertbodems, neven de Koning-
rijken van Persien, ten oofte, gelegen is,
{wel te verftaen , ik ftrekke Perfien
nu breder uit, als het geen , welk nu
met den naem van Perfien bekent is :
want ik begrijp daer onder al die wijd-
ftrekkende geweften , welke in Asie tot
aen de grenspalen van Sina de Perfi-
fche tale fpreken) en ten Zuide van de
"Tartaren gezien wort. En naerdien wy
in het Koningrijk van Sina door vlijtig
na vorjchen niets van een wijdftrekkend
Koningrijk hoorden, docht ons onmoghe-
lijk te zijn, dat een zaek van zoo groot
lelang ganjchelijk by de gebuurrijken
zou on bekent zijn, en uit het aller gr oot-
Jle rijk geen ge heugenis van oorlogh os
koophandel federt zoo vele eeuwen ge-
vonden wordt. Van dit zelsste Katay,
vonden wy gefchreven, dat het door den
st room Chiam , anders^hng, van het
ooste na 't wefte doorlopen wort. Wijders

os Taifmg. 17
Chiam betekent in de Sineefche tale den
allergrootften ftroom : want d'andere
ftromen worden Ho genoemt. Wy ver-
moeden , dat deze de ftroom is, dien wy
den zone der zee noemen: want noch ten
huidigen dage wort hy Jansuchian ge-
noemt. Wy lazen daer en boven, dat in
het zelve na't zuide negen Koningrijken
en na 't noorde zes gevonden worden;
welk volkomentlijkmet de vijstien Lant-
fchappen des Sineefchen Koningrijks met
alleen in getale ; maer ook in 'er daet
zelve over een komen. Want ieder de-
zer Landjehappen is ook een wijdftrek-
kend Koningrijk : zeker is 'tdat eeni-
ge groter zijn, dan geheel Italien. Tm
zuide zijn ook negen van de vijftien ge-
legen , namelijk, beneden den te voore
genaemden ftroom. Na 'tNoorden leg-
gen hoven den zeiven ftroom de zes ove-
rige.
Noch klaerder aenwijs hebben wy uit
zekeren perfoon van aenzien bekomen.
Het is ontrent geleden veertigh jaren,
{te weten van het jaer duizent zes hon-
dert en acht , in het welk ivy fchry-
ven) federt uit Arabien twee Turken os
Mahometanen altoos na Peking geko-
men waeren. Deze braghten over lant
na den Koning van Sina eenen Leeu; van
welk dier de Sinefen wel gehoort had-
den , maer dat zeer zelden gezien. Zeer
beleesdelijk wier den deze by den Koning
onthaelt, en met zeker Majeftraetjchap,
befchonken , boven 's Konings wedde,
welk ook op de zonen en op het ganfeh ge-
flacht overerfde.
Dit gefchiede, om de Leeu, zoo lang
hy leefde, ga te Jlaen, en niet weer na-
hun vader lant te keren', uit vreze van
nieuwigheden tegen het rijk van Sina. te
brouwen. Ter zelfster tijdt, wanneer
d' onzen te Peking, waeren gekomen,
\ waerenze noch beide by den lijve. Na
hen zond Vader Rik eenen van onze
| broederen, om iet dezer dingen uit hen
te vorfchen: ja, keerden d''onzen , dat
meer is, met den eenen in dit hos te ruch.
Vader Mattijs Rick quam dikwils met
hen in montgemeinsehap: uit de welke
men klaerlijk verftont, dat het Koning-
rijk,waer in zy toen leesden,hetgroot Ka-
tay was, en deftadt zelve Kambaluge-
noemt wort. Nochte zy twijfelden daer
over ook het minste niet, osverhaelden op
C wegh
 
Annotationen