Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI Artikel:
Vogelsang, Willem: Rapport der Rijkscommissie van advies in zake reorganisatie van het Museumwezen hier te lande: ingesteld bij Koniklijk besluit van 5 februari 1919
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0139

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
REORGANISATIE VAN HET MUSEUMWEZEN HIER TE LANDE 123

is de door de commissie aanbevolen Museumraad, een adviseerend lichaam,
bevoegd tot geven van voorlichting op museumgebied aan de Regeering en aan
gemeentelijke en andere autoriteiten — inzake:

Stichten en inrichten der voorgestelde nieuwe en het wijzigen van bestaande
gebouwen, groepeering van het museaal bezit, onderhandelingen met eigenaars over
bruikleenen, collectieve aankoopen, aanvragen van subsidies; raad aan kleine ge-
meenten waar lokale deskundige leiding ontbreekt, benoemingen van ambtenaren
door de regeering, verleenen van de noodige credieten. — Wat de samenstelling van
dezen raad betreft, kwam de commissie tot de slotsom, dat men gebruik moest
maken van de meest geschikte krachten onder de directeuren en die moest aanvullen
met enkele andere deskundigen, terwijl de chef der Afd. K. en W. ambtshalve
voorzitter moest zijn. — Behalve den voorzitter zou de raad ten hoogste zeven leden
tellen aan periodieke aftreding onderworpen, doch herbenoembaar. Telkens wanneer
het belang of het arbeidsveld van een museum dat niet door zijnen directeur in den
Raad vertegenwoordigd is, ter sprake zal komen, dient deze directeur ambtshalve
ter vergadering te worden opgeroepen. Bezoldiging zullen de leden van den Museum-
Raad niet moeten genieten, wel echter dienen hulpkrachten, één of meer dan één
secretaris, bezoldigd te zijn. Deze laatsten zijn rijksambtenaren, doch geen stem-
hebbende leden.

Als plaats voor vestiging meent de commissie, met ’t oog op het contact met
de regeeringsorganen, den Haag te moeten aanwijzen.

Een eventueel voorstel om de museumdirecteuren, onafhankelijk van de
instelling van den Museumraad, tot geregelde bijeenkomsten bijeen te roepen, zou,
volgens het gevoelen der commissie, van de Museumdirecteuren zelf moeten uitgaan.

XXIV. (p. 119). De vruchtbaarmaking en het beheer der Musea.

Het lange, reeds in den vorm van stellingen geredigeerde hoofdstuk over de
vruchtbaarmaking en het beheer is uiterst ongeschikt om den inhoud in het kort
weer te geven. Commentaar is o. i. geheel overbodig. Opgesomd worden de publicaties,
die van een behoorlijk beheerd museum behooren uit te gaan, als daar zijn: museum-
gidsen voor het groote publiek, beknopte handboeken ter inleiding in bepaalde
afdeelingen en wetenschappelijke d.w.z. beschrijvende en kritische catalogi voor den
studeerende. Voorts acht de Commissie een tijdschrift wenschelijk vanwege het geheel
der Musea (voorloopig alleen der Rijksmusea), in den geest als het Bulletin van
Boston en New-York of de Amtliche Berichte der Pruisische Musea. Natuurlijk dienen
al deze publicaties zooveel mogelijk geïllustreerd te zijn.

Verder wordt zekere regelmaat gewenscht, wat aangaat de reproducties en
bovenal verkoop en aanmaak in eigen bedrijf of althans op eigen initiatief der directie.
Voordrachten, rondleidingen, kunstbeschouwingen dienen te worden georganiseerd.
De samenwerking met het onderwijs wilde de commissie liever beperkt zien tot de
historische musea. Omtrent het copiëeren in de Musea wordt de beslissing aan de
directeuren van geval tot geval, overgelaten. Voor de medewerking aan door anderen
 
Annotationen