Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI Artikel:
Vogelsang, Willem: Rapport der Rijkscommissie van advies in zake reorganisatie van het Museumwezen hier te lande: ingesteld bij Koniklijk besluit van 5 februari 1919
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0141

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
REORGANISATIE VAN HET MUSEUMWEZEN HIER TE LANDE 125

verband te worden vastgesteld. Men houde daarbij het verschil van belangrijkheid
en den graad van behoefte tot uitbreiding, de marktprijzen der door bepaalde musea
aan te koopen kategorie van voorwerpen in het oog. De Museumraad geve hier
advies.

Natuurlijk zullen de budgetten niet steeds voor belangrijke aanschaffing vol-
doende zijn. Daarom is het wenschelijk het reeds ingevoerde systeem van „oppot-
ting” te handhaven en ter versterking een algemeene Museumreserve — een ruim
„Onvoorzien”, dat eveneens vatbaar is voor overboeking van eventueele overschotten
op volgende dienstjaren. Adviseerend lichaam voor de toewijzingen is ook hier de
Museumraad, die de belangen tegen elkaar afweegt. Noodzakelijke preferentie van
eenige nieuwe afdeelingen, die lastig zou kunnen zijn bij de verdeeling van dezen
post, dient veeleer onmiddellijk te worden uitgedrukt in het vaste jaarlijksche
budget.

Baten, die ettelijke Musea zelf zouden kunnen verkrijgen door de opbrengst
van catalogi, reproducties, garderobe, entrées en den te veroorloven verkoop van
doubletten en van voor het Museum waardelooze, maar in den handel kostbare
stukken, dienen bij de fondsen voor aankoop te kunnen worden gevoegd. Daar
dit, uithoofde van bestaande grondregelen van ’s Rijks comptabiliteit, niet rechtstreeks
te verwezenlijken is, doet de commissie, na ruggespraak met den heer Thesaurier-
generaal, het denkbeeld aan de hand: aanteekening te houden van de bij bepaalde
musea voorkomende baten en die extra bedragen, alsook ongebruikte giften in geld,
jaarlijks te vermelden bij het indienen van het nieuwe begrootings-hoofdstuk, waar
zij dan aan het betrokken museumbudget kunnen worden toegevoegd.

Een dergelijke regeling kent de gemeente ’s-Gravenhage ten opzichte van haar
kunstverzamelingen thans reeds.

Aan het slot laat de commissie niet na te wijzen op de blijvende en steeds
groeiende noodzakelijkheid van particulieren steun en op de plichten van
museumdirecteuren de belangstelling ook te dien einde in de juiste banen te leiden.

(lid 2). Regeling van de financieele positie der Niet-Rijksmusea
(p. 140) is in dit rapport onmogelijk. Wel echter wijst de commissie erop, dat tot
nu toe de enkele door ’t Rijk verleende subsidies te weinig geregeld zijn, en dat een
vast systeem noodig is. De commissie denkt zich een afzonderlijken post op de staats-
begrooting, waaruit die subsidies zullen worden gekweten en wel slechts in een
bepaalde verhouding tot de door Provincie en Gemeente verleende bedragen. — Aan
het verleenen van deze subsidies zijn de voorwaarden te verbinden, die het boven
telkens geeischte algemeen-organisch-verband en de „nuttigmaking” der musea ver-
zekeren. — Die voorwaarden geven dus het doeltreffende middel om tot de zoo
gewenschte eenheid te geraken.

W. V.
 
Annotationen