Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI Artikel:
Neurdenburg, Elisabeth: Het Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst en het Rapport der Museumcommissie
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0145

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
KUNST EN HET RAPPORT DER MUSEUMCOMMISSIE

129

te worden geplaatst. Nu, daarvoor biedt immers het plan voor aanbouw aan het
rijksmuseum gelegenheid, maar daarover straks nader.

Voorloopig nog eenige andere punten. Eigenaardig toch klinkt, in verband
met de voorstellen betreffende het Nederlandsch museum, wat het rapport op blz. 73
zegt, namelijk dat zoo min mogelijk kunstwerken, die sedert langen tijd de groote
aantrekkelijkheid van een bepaald museum uitmaken, daaraan zouden moeten worden
onttrokken, indien zij in het kader van dit museum passen.
Waar passen voorwerpen van kunstnijverheid beter dan in een museum voor kunst-
nijverheid? Laat het kunstmuseum zijn voorwerpen liever van elders betrekken,
koopen of zich laten schenken, zooals dit ook bijv. met het Kaiser Friedrich museum
te Berlijn het geval is geweest. Passen wij in ons land het voorgestelde systeem
toe, dan heeft dat de beteekenis, die met een eenvoudig Hollandsch spreekwoord
luidt: alle koek op één boterham. En inderdaad worden alle andere boterhammen
kaal. Immers, wat zal het overblijvende in het Ned. museum, het zg. kunsthistorische
museum dus, armoedig en dor worden, wanneer de stukken van „uitstekende kunst-
waarde”, zij het dan ook een beperkte keuze, er uit weg genomen zullen zijn.
Want dit restant mag immers geen schoonheid vertoonen. Doet een voorwerp dit
wel, dan gaat het naar het „Algemeen Kunstmuseum”.

Een niet onbelangrijk punt eindelijk, dat toch niet voorbijgezien mag worden,
is de kwestie van den toeloop van bezoek. Het algemeen kunstmuseum is ontworpen
niet grooter dan het Suasso. Heeft men zich wel rekenschap er van gegeven, dat
in den drukken reizigerstijd een onontwarbaar kluwen van bezoekers, vreemdelingen
en landgenooten het verblijf in de zalen van dat museum ondragelijk zal maken?
Het zal er zijn als in de stanzen van Raphaël of in de Sixtijnsche kapel, maar
daar is een andere inrichting niet mogelijk en daar zijn de schilderingen gelukkig
nog over de hoofden van de menschen te zien en er is ook overigens gelegenheid
te over voor het genieten van voorwerpen van „uitstekende kunstwaarde”. In ons
kunstmuseum zal genieten al bezwaarlijk zijn, laat staan een nadere studie
van iets maken. En hier blijkt duidelijk de bevoorrechte plaats van het Prenten-
kabinet, dat niet alleen „aanspraak” kan maken op tentoonstellingsruimte in het
„Algemeen kunstmuseum”, maar dat met studiedoeleinden mag rekening houden
en stukken van kunstwaarde tot die doeleinden aan het kunstmuseum mag onttrekken
en er andere voor in de plaats geven.

Ondertusschen wordt volgens het nieuwe museumplan een belangrijke verbetering
voor het Nederlandsch museum mogelijk. Het museum krijgt een meer aansluitende
reeks van zalen en de gelegenheid in nieuwe omgeving de voorwerpen meer tot
hun recht te laten komen. En de grootste verbetering van al is wel, dat alle voor-
werpen, die betrekking hebben op de geschiedenis, op zeden, gewoonten enz., elders
een plaats zullen vinden en het Nederlandsch museum een museum voor beeld-
houwkunst en kunstnijverheid of gebruiks- en sierkunst zal kunnen worden.

Maar moge het dan ook inderdaad een volledig museum zijnen geen z.g.
kunsthistorische afdeeling van het „Algemeen Kunstmuseum”, dat de beste stukken
 
Annotationen