met twee haspelramen daartegenover. Naast de spinzaal lag de eetzaal en daarboven de
slaapzaal van de meisjes, met de schoolkamer en vertrekken voor de vrouwen en dienst-
maagden. Keukens en waschhuizen waren natuurlijk niet vergeten. Aan de Noordzijde
van het gebouw, en wel achter den rosmolen van de heerlijkheid, lagen het turfhuis, de
schuur, de stal en het melkhuis en aan de zijde van het huis van den prelaat van
Mariënweerd de brouwerij.
Op den Oostenlijken vleugel van het weeshuis lag gelijkvloers de kapel, reeds in
1557 voltooid. De meisjes bezochten den dienst in de kapel, de jongens hadden gelegenheid,
de mis door een opening in hun reventer te hooren. In deze kapel werden ook de
papieren van het convent bewaard, totdat zij overgebracht werden in de secreet- of rekenkamer
boven de poort, die van boven en van onder overwelfd was. Behalve een stevige deur
tot afsluiting had men de deur en de vensteren dezer kamer van buiten met »catoen
beslagen voor den brant”. Naast deze kamer was er eene voor de heeren en voor den
klerk. Naast de overwelfde poort lag het ziekenhuis 1).
Alvorens het gesticht, in zijn vroegere indeeling, te verlaten, willen wij nog
opmerken, dat het laken, dat de weezen droegen, »Maastrichter Lavender grauw” van
kleur was, dat de meisjes over het hoofd ongestijfde doeken droegen en dagelijks op
het hoofd zwarte »huyfkens”, die wanneer zij buiten het gesticht kwamen door een
»zwart Brabants Hoyken” vervangen werden. Op den linkerarm zou een E allen gedurig
aan de stichteres herinneren. De toenmalige kleeding der kinderen vindt men afgebeeld
op het schilderstuk in het weeshuis van Elisabeth met hare twee echtgenooten en de
weezen. Ofschoon wij niet in bijzonderheden der inrichting zullen afdalen, willen wij
toch aanstippen, dat het voor 48 weezen — 24 jongens en 24 meisjes — werd opgericht
en dat buiten de weezen 12 eerlijke en devote vrouwspersonen, weduwen of maagden,
onder de 40 jaren toegelaten werden. Na den Spaanschen tijd veranderde de inrichting.
De overste priester bleef als schoolmeester, maar de maagden verdwenen. In hare plaats
werden een keukenmeid, twee melkmeiden en een kamermeid aangenomen. Het weeshuis
werd hierdoor te groot, de voorste gebouwen werden verhuurd, de kapel werd tot
kelder ingericht.
Den 12en November 1672 richtten de Franschen het gesticht ten deele tot zieken-
huis in. De inrichting had zeer geleden, zoodat men allerwege bezuinigingen moest
invoeren. Het onbewoonde voorhuis beval de graaf tot woning van den rector der
Latijnsche scholen in te richten en sinds dien tijd beschouwde de stad het als haar eigendom.
In 1683 werd de brouwerij van het gesticht afgeschaft, en het gebouw in 1800 voor
afbraak verkocht.
Gaan wij thans naar het tegenwoordige gebouw. In 1784 werd de poort in de
Heerenstraat veranderd. Deze is thans van hardsteen, werd te Utrecht vervaardigd en kostte
1) Uit een opsomming der vertrekken in 1674 moet men opmaken, dat het ziekenhuis als zoo-
danig toen niet meer in gebruik was.
138
slaapzaal van de meisjes, met de schoolkamer en vertrekken voor de vrouwen en dienst-
maagden. Keukens en waschhuizen waren natuurlijk niet vergeten. Aan de Noordzijde
van het gebouw, en wel achter den rosmolen van de heerlijkheid, lagen het turfhuis, de
schuur, de stal en het melkhuis en aan de zijde van het huis van den prelaat van
Mariënweerd de brouwerij.
Op den Oostenlijken vleugel van het weeshuis lag gelijkvloers de kapel, reeds in
1557 voltooid. De meisjes bezochten den dienst in de kapel, de jongens hadden gelegenheid,
de mis door een opening in hun reventer te hooren. In deze kapel werden ook de
papieren van het convent bewaard, totdat zij overgebracht werden in de secreet- of rekenkamer
boven de poort, die van boven en van onder overwelfd was. Behalve een stevige deur
tot afsluiting had men de deur en de vensteren dezer kamer van buiten met »catoen
beslagen voor den brant”. Naast deze kamer was er eene voor de heeren en voor den
klerk. Naast de overwelfde poort lag het ziekenhuis 1).
Alvorens het gesticht, in zijn vroegere indeeling, te verlaten, willen wij nog
opmerken, dat het laken, dat de weezen droegen, »Maastrichter Lavender grauw” van
kleur was, dat de meisjes over het hoofd ongestijfde doeken droegen en dagelijks op
het hoofd zwarte »huyfkens”, die wanneer zij buiten het gesticht kwamen door een
»zwart Brabants Hoyken” vervangen werden. Op den linkerarm zou een E allen gedurig
aan de stichteres herinneren. De toenmalige kleeding der kinderen vindt men afgebeeld
op het schilderstuk in het weeshuis van Elisabeth met hare twee echtgenooten en de
weezen. Ofschoon wij niet in bijzonderheden der inrichting zullen afdalen, willen wij
toch aanstippen, dat het voor 48 weezen — 24 jongens en 24 meisjes — werd opgericht
en dat buiten de weezen 12 eerlijke en devote vrouwspersonen, weduwen of maagden,
onder de 40 jaren toegelaten werden. Na den Spaanschen tijd veranderde de inrichting.
De overste priester bleef als schoolmeester, maar de maagden verdwenen. In hare plaats
werden een keukenmeid, twee melkmeiden en een kamermeid aangenomen. Het weeshuis
werd hierdoor te groot, de voorste gebouwen werden verhuurd, de kapel werd tot
kelder ingericht.
Den 12en November 1672 richtten de Franschen het gesticht ten deele tot zieken-
huis in. De inrichting had zeer geleden, zoodat men allerwege bezuinigingen moest
invoeren. Het onbewoonde voorhuis beval de graaf tot woning van den rector der
Latijnsche scholen in te richten en sinds dien tijd beschouwde de stad het als haar eigendom.
In 1683 werd de brouwerij van het gesticht afgeschaft, en het gebouw in 1800 voor
afbraak verkocht.
Gaan wij thans naar het tegenwoordige gebouw. In 1784 werd de poort in de
Heerenstraat veranderd. Deze is thans van hardsteen, werd te Utrecht vervaardigd en kostte
1) Uit een opsomming der vertrekken in 1674 moet men opmaken, dat het ziekenhuis als zoo-
danig toen niet meer in gebruik was.
138