Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 1.1908

DOI Heft:
Nr. 3-4
DOI Artikel:
Boekbespreking
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19797#0198

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
«Gallo-Germaansche” aardewerk feitelijk geheel willekeurig gevonden is (blz. 27, § 38),
dan is hiermede dus gezegd, dat al deze soorten van barbaarsche urnen in Nederland
voorkomen in het Romeinsche tijdperk (hetgeen werkelijk onbetwistbaar is) en dat althans
de eerste twee soorten al vóór de komst der Romeinen gebruikt werden — maar hoe lang
van te voren reeds, dat blijft dan nog onbepaald.

De schrijver heeft zijn terminologie met opzet zoo gekozen, dat de namen Hallstatt-
en La Tène-beschaving vermeden zijn. M. i. zijn dit twee volmaakt onschadelijke namen
(afgeleid van vindplaatsen, dus op zich zelf nietszeggend), waar men in de Europeesche
archaeologie niet buiten kan; met er steeds het woordje »zoogenaamd” voor te zetten is
zeker niets gewonnen. Met de twee groote cultuurstroomingen in Europa nu, die men
zich gewend heeft aldus te noemen, is het zeker in de eerste plaats noodzakelijk, dat ook
de Nederlandsche vondsten uit het tijdperk der metalen in verband worden gebracht.
Dr. Holwerda wijst dat verband trouwens zelf met den vinger aan. Maar omtrent wezen
en oorprong dier cultuurstroomingen verschillen zijn denkbeelden weder aanmerkelijk van
de heerschende opvattingen. De Hallstatt-cultuur is volgens hem »de oorspronkelijk
Gallische” (blz. 46, § 70). Deze hypothese wordt echter niet gedemonstreerd — terwijl
er toch over de vraag, of de Hallstatt-cultuur in Europa al dan niet toe te schrijven is
aan een bepaald volk, en zoo ja aan welk volk, een boekdeel te vullen zou zijn. Zij is
dan ook — de schrijver houde mij dit ten goede — zoolang wij zijn gedachtengang op
dit punt bijna niet kennen, niet voor bespreking vatbaar. Daarom zij hier slechts één vraag
gesteld: een echt Keltisch land, waar de Germanen eerst zeer laat vasten voet gekregen
hebben, is voorzeker Brittannië; is dit nu tevens bij uitstek een land, waar de zuivere Hallstatt-
beschaving gebloeid heeft? Hier kunnen wij, dunkt mij, de proef op de som nemen. —
De La Tène-beschaving beschouwt de schrijver »althans in ’t algemeen genomen” als een
«uitvloeisel” van de Romeinsche beschaving «uit de eeuwen vóór Christus” (blz. 44, § 66).
Zoo oordeelt ook Lindenschmit: «Wahrscheinlich ist es, dass diese sogenannten La Tène-
formen in ihrer spatesten Erscheinung, mit vorherrschender Verwendung des Eisens, theils
als Einfuhrartikel römischer Fabriken zur Zeit der Republik, theils als Nachbildungen in den
Werkstatten des Alpenlandes und Galliens gefertigt, zu betrachten sind” (Das röm.-german.
Central-Museum, Mainz, 1889, voorwoord bij de III. Abtheilung). Eenigszins een restrictie
op deze voorstelling vinden wij echter uitgesproken in het Duitsche résumé, waar de
schrijver wel ook den invloed der beschaving van de Romeinsche republiek op het ontstaan
der La Tène-beschaving hoog aanslaat, maar er toch uitdrukkelijk bij verklaart: «Das nicht
die ganze La Tène-Kultur als in dieser Weise entstanden zu erklaren sei ist auch uns klar”
(blz. 103). Het gaat hier dus in den grond toch niet, zoo ik den schrijver goed versta,
om den eersten oorsprong der La Tène-beschaving (dien ik daarom ook hier buiten spel
laat), maar om het juist in den laatsten tijd allerwege druk bestudeerde secundaire vraagstuk,
in welke mate en op welke wijze Zuidelijke invloeden zich op de (reeds onafhankelijk
van deze bestaande) La Tène-beschaving hebben doen gevoelen. Sommigen zoeken deze
in Griekenland of in het hellenistische Klein-Azië, anderen, zooals Dr. Holwerda, misschien

183
 
Annotationen