Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 1.1908

DOI issue:
Nr. 3-4
DOI article:
Boekbespreking
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19797#0199

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
met nog meer klem van redenen — hoewel het eene het andere niet uitsluit — in Italië.
De door den schrijver gebezigde uitdrukking »Kultur der römischen Republik” is ongelukkig
gekozen, want dit vertegenwoordigt voor ons met betrekking tot de eeuwen, die hier in
aanmerking komen, nog in het geheel geen begrip. Men zou daarvoor b.v. »Italische
kunstnijverheid” in de plaats kunnen stellen. Zeer belangwekkend is de m.i. juiste opmerking
van den schrijver, dat de algemeen als oorspronkelijk La Tène-aardewerk beschouwde
slanke cylindervormige urnen (blz. 44, fig. 6a) in werkelijkheid reeds in het aan het
Romeinsche keizerrijk voorafgaande tijdperk in Italië voorkomen. Ook zijn oordeel omtrent
het late voortduren der La Tène-beschaving verdient de aandacht, waarbij speciaal op zijn
kritiek der dateering van de necropolis te LIermeskeil (blz. 99 en 100) gewezen moet
worden, al zal men ook hier, alvorens het vonnis te strijken, eerst het antwoord van de
tegenpartij dienen af te wachten.

Kan na al hetgeen boven gezegd is de bewerking van Nederland’s vroegste oud-
heden, die ik hier heb mogen aankondigen, niet anders dan zeer subjectief getint genoemd
worden, dan zal men het begrijpelijk vinden, dat ik den Catalogus der praehistorische en
Nederlandsche afdeeling aanvankelijk met een lichte huivering ter hand genomen heb, te
meer daar er in de inleiding zoo nadrukkelijk op gewezen wordt, dat »de geheele opstelling
en de catalogus van deze afdeeling” op de resultaten van het hierboven besproken werk
berusten (blz. 5). Gelukkig is mijn vrees ongegrond gebleken: de Catalogus is degelijk,
objectief werk. Verreweg het grootste gedeelte ervan (blz. 65—229) wordt in beslag genomen
door de beschrijving der Romeinsche oudheden, op welk gebied evenmin als op dat van
de Frankische en Saksische oudheden (blz. 230—259) verschil van opvatting op het punt
van indeeling en wat dies meer zij, voorhanden is. De voorwerpen uit het palaeohthische
en het neolithische tijdperk vindt men in den Catalogus op de gebruikelijke wijze ingedeeld
(blz. 6— 13), zij het dan ook met het voorbehoud, dat de verantwoordelijkheid voor de indeeling
voor rekening van haar makers blijft (blz. 7). De van het gewone afwijkende theorieën,
die de schrijver in »Nederland’s vroegste Beschaving” verdedigt, zijn dus eigenlijk alleen
van invloed geweest op de op blz. 16—63 gedrukte beschrijving van Hallstatt-en La Tène-,
Germaansche en Keltische voorwerpen. Daarin zou natuurlijk wie andere opvattingen huldigt
dan de maker van den Catalogus eenige andere namen te kiezen hebben en hier en daar
iets willen verschikken, maar grootendeels zou toch ook dit gedeelte der verzameling door
hem zoo geordend kunnen worden gelaten als het thans is. En dat is zeer gelukkig; want
bij een goede ordening van een oudheidkundige verzameling moet men m. i. natuurlijk
wel rekening houden met alle vaststaande uitkomsten der wetenschap, maar overigens zooveel
mogelijk neutraal blijven tusschen alle bestrijdbare hypothesen. De urnen der verzameling
zijn hier naar hun hoofdvormen in drie groepen verdeeld, die, hoe men ze ook noeme,
altijd zoo gemaakt zouden moeten worden. Mogelijk zullen er mettertijd fijnere indeelingen
gemaakt kunnen worden, maar dat is van later zorg.

De Catalogus is niet geïllustreerd en dus behalve voor lieden van het vak, die

184
 
Annotationen