Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 1.1908

DOI Heft:
Nr. 5
DOI Artikel:
Notten, M. van: Aanwinsten Nederlandsch Museum voor geschiedenis en kunst
DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.19797#0214

DWork-Logo
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
oudheid als kundige wevers bekend. Ook de Kopten blijken in de weefkunst uitgemunt
te hebben. Hunne weefsels, op zeer enkele uitzonderingen na, de oudst bewaard gebleven
textiel-producten, zijn voor het eerst goed bekend geworden door de grafvondsten van
Sakkarah (1882), Akmim-Panopolis (1884), Arsinoë, El Fajum enz. enz., die het resultaat
waren van onderzoekingstochten, oorspronkelijk met een wetenschappelijk doel, later ook
om louter mercantile redenen ondernomen.

Van hen, die deze stoffen wetenschappelijk hebben beschreven, noem ik Karabacek,
Riegl, Ebers, Maspero, Gayet, Gerspach, Bock, e. a.

In de meeste gevallen zijn de gevonden weefselfragmenten resten van kleedingstukken.
Slechts enkele voorbeelden van andere herkomst zijn bekend.

In die gevallen behoorden deze stoften waarschijnlijk tot de
tafelbedekkingen of gordijnen, van welker versiering wij ons
een denkbeeld kunnen vormen door de Ravennatische mozaïken.

(Paleis van Theodorik en Avondmaal in S. Appolinare nuovo).

De oorzaak van deze gelijke herkomst is vooral te zoeken in
de vindplaatsen, in verband met de nieuwere begravings-wijze
der Egyptenaren uit de na-Christelijke perioden. Reeds in de
4de

eeuw bracht het algemeen gebruik mede, de dooden niet
meer te verbranden, maar te begraven. Werd de overledene
bijgezet, dan was hij gekleed in het ornaat, hetwelk zijnen
stand eigen was, of wel hem werden die kleeren aangedaan, die
tijdens het leven dagelijks gedragen waren. Hierop wijst het
herhaaldelijk voorkomen van gestopte en genaaide kleeding-
stukken zoowel als de kinderkleertjes met oprijgsels (op den
groei gemaakt), waarin meerdere der overblijfselen van de
opvallend veel voorkomende kinderlijkjes gevonden zijn.

De vorm van het geheel der kleedingstukken uit dien
tijd is ons eveneens door de grafvondsten bekend. In onze
verzameling bevindt zich een vrij goed voorbeeld van een
het kinderhemdje (kleine tunica), hetwelk hier onder fig. 1
midden ziet men de opening waardoor het hoofd gestoken werd. Links en rechts daarvan
waren de schouders met een ornament versierd. Langs rug en borst liepen, aan beide
zijden, ornament-banden naar beneden, dikwijls eindigend in eene schildvormige spang.
Daaronder waren meestal enkele vierkante, ronde of ovale ornamenten aangebracht of wel
een breede strook met doorloopend ornament sloot het geheel van onderen af. De borst
was veelal door eenen borstlap versierd. Waarschijnlijk zal, in den tijd van het ontstaan
dezer kleedingstukken, de meerdere of mindere versiering zoowel van maatschappelijken
rang en stand als van persoonlijken smaak afhankelijk zijn geweest, maar over het algemeen
zal het bovenomschreven type het meest voorgekomen zijn.

geheel kleedingstuk,
afgebeeld wordt. In

n.1.

het

199
 
Annotationen