Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 1.1908

DOI Heft:
Nr. 5
DOI Artikel:
Kalf, Jan: De negende "Denkmalpflegetag" te Lübeck
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19797#0225

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
kan worden opgelost, dat ieder geval op zichzelf behoort te worden bekeken, en dat men
alleen dan eiken aanbouw kan veroordeelen, indien men te doen heeft met een gebouw,
dat blijkbaar bedoeld is als een in zichzelf afgesloten, symmetrisch geheel, gelijk in ons
land b.v. het stadhuis op den Dam te Amsterdam er een is.

Als een uitnemend voorbeeld om voor- en nadeelen der vrijlegging van een gebouw
te demonstreeren, werd natuurlijk de Dom van Keulen aangehaald: de onbelemmerde
aanblik doet ongetwijfeld goed aan het naar het station gekeerde front, waar trouwens
een altijd druk verkeer aan het ruime voorplein allen indruk van leegheid ontneemt, maar
elders, langs de zijschepen en het choor, voelt men de groote pleinruimte als overbodig,
de kathedraal zelf als al te overzichtehjk. Men mist hier ook noode den maatstaf, die door
de aanwezigheid van gewone huizen zou geboden worden — en zoo komt men tot het
besluit, dat de onbevredigende aanblik van den Dom aan deze zijde goeddeels het gevolg
is van de verwijdering der smalle straatjes, die hier vroeger bestonden en die maakten,
dat men de kerk telkens slechts gedeeltelijk, maar juist daardoor als een verrassing, en
als sprookjesachtig-groot, te zien kreeg.

Vooral op den maatstaf, door om- en aanbouwen eener kerk aan de hand gedaan,
werd door Gurlitt nadruk gelegd. Zoo kon hij dan ook adviseeren in gevallen waar
bouwvalligheid dwingt zulke belendingen af te breken, ze opnieuw op te bouwen. Maar
dan — en hier kwam duidelijk het standpunt aan den dag, dat men thans in Duitschland,
in theorie, algemeen inneemt — dan niet in archaïseerende vormen, niet »in den stijl” van
het gebouw, maar in den geest van onzen eigen tijd, onbelemmerd en alleen door het
betrachten van zekeren eenvoud en rust zorgend, dat men het naburig monument geen
afbreuk doet. Hoe dit bedoeld wordt, kan men o. a. in Keulen zien, waar ten zuiden van
den Dom een blijkbaar blijvende bouwloods is opgetrokken van gewapend beton, streng
en strak, maar absoluut niet gothiek, of te Schwarzrheindorf, waar tegen het choor een
sacristie en trappenhuisje zijn aangebouwd, insgelijks onmiddelhjk als »nieuw” herkenbaar.

Ik moet eerlijk zeggen, dat deze beide voorbeelden, die ik in werkelijkheid zag,
mij zeer goed bevielen, maar dien toch niet te verzwijgen, dat de analoge pogingen, door
den architect Grabner in lichtbeelden vertoond, mij voorkwamen minder geëigend te zijn
om de ongetwijfeld zeer verdedigbare theorie aannemelijk te maken. Dit schijnt mij wel
zeker: alleen een architect, die aan artistieke begaafdheid genoeg liefde voor de oude kunst
paart, om zijn eigen werk bescheiden bijzaak te laten zijn, zal erin slagen een »modernen”
aanbouw te ontwerpen, die het oude monument geen kwaad doet.

Door Prof. Clemen werd een voordracht gehouden over »Schutz der Grabdenkmaler
und Friedhöfe”. Begraafplaatsen, die uit een oogpunt van monumentenzorg bescherming
verdienen — zooals b.v. het rustig ommuurde tuintje te Zuilen, of het zoo prachtig in
de duinen gelegen kerkhof van Noordwijk — hebben wij slechts weinige in ons land;
monumenten en zerken in de kerken des te meer. De voordracht bewoog zich echter
grootendeels op juridisch gebied, om uit te maken wie in verschillende gevallen onder-
houdsplichtig zijn, en zij had dus in zooverre voor ons land, met allicht geheel afwijkende

210
 
Annotationen