Pieter Bor 1 2 * 4) zegt er liefst niets van; Jacob le Roy dito3 *). Deze maakt zijn verzuim
eenigszins goed, door op de tweede folio (D. no. 3) een fraaie afbeelding van het in
1670 verbouwde stadhuis te geven. In »Het verheerlijkt Nederland of Kabinet van
Hedendaagsche gezigten van steden, dorpen, enz.” °) treffen wij ook maar alléén eene
afbeelding aan. De Cantillon4) en anderen a) namen de plaat uit Le Roy over, terwijl
de eerste erbij voegde: »het (stadhuis) wiert herbouwt door de Magistraten A°. 1670
op de fondamenten van het oude, ’t welk een brand aanmerkelijk beschadigde in ’tjaar
1667.” (Lees: 1669). Dat echter J. H. van Heurn, die vier lijvige deelen G) over de stad
’s-Hertogenbosch en haar omgeving bereidde, en die in zijn 2de deel (bl. 120—121) een
goede afbeelding van het stadhuis gaf, toch geen aanleiding vond, om het voor hem zoo
belangrijke curiegebouw te beschrijven, is voor ons een raadsel. Een grappenmaker, de
partijdige S. Hanewinkel7), heeft
’t zelfs beschreven op een buiten-
gewoon-eenvoudige manier: »het
stadhuis in 1670 van grauwen
arduinsteen (?) gebouwd, is een
fraai gebouw, voorzien van een
schonen Toren met eenen ron-
den (?) knop en een uitmuntend
klokkenspel, hetgeen dat van de
grote Kerk ver overtreft.”
Iets meer dan de vorigen
gaf J. van Oudenhoven, wel
niet in zijne »Beschrijvinge der
Stadt ende Meyerye van ’s Her-
togen-Bossche” (1649) maar
toch in »Silva-Ducis aucta et
renata enz.”, die in 1670 te ’s-Hertogenbosch verscheen. In laatstgenoemd werk verhaalt
hij : »Op de kosten van de stadt worden oock een Raedthuys getimmert, hetwelke noch
genoemt is het Oude Raedt-huys. Item is hier daernaer mede ghehouwt 's Heeren Huys,
ende staat hetselve aen de Zuyt-zijde van de Merckt, waervan den inganck is ontrent het
midden uyt der aerden verheven, daer men langhs eenighe trappen opklimt, ende is den
steygher met steenen leenen voor hesedt, met pilaerkens verciert, in het inkomen is een
1) «Gelegentheyt van ’s-Hertogenbosch enz.”, ’s-Gravenhage 1630.
2) «Groot Wereldlijk Tooneel des Idertogdoms van Braband”, MDCCXXX, ’s-Gravenhage
IVe Boek, bl. 77, 78. 3) »Amsterdam 1745”, bl. 44, pl. 145.
4) «Vermakelijkheden van Brabant, enz.” Amsteldam MDCCLXX, IV, 10.
5) «Oudheden en Gestichten van de Bisschoppelijke stadt en meyerye van’s-Hertogenbosch enz."
Leiden 1742. 6) Historie der stad en meyerye van ’s-Hertogenbosch enz.” Utrecht 1776.
7) «Geschied- en Aardrijkskundige beschrijving der stad en meyery van ’s-Hertogenbosch"
Nijmegen 1803, bl. 133-134.
214
eenigszins goed, door op de tweede folio (D. no. 3) een fraaie afbeelding van het in
1670 verbouwde stadhuis te geven. In »Het verheerlijkt Nederland of Kabinet van
Hedendaagsche gezigten van steden, dorpen, enz.” °) treffen wij ook maar alléén eene
afbeelding aan. De Cantillon4) en anderen a) namen de plaat uit Le Roy over, terwijl
de eerste erbij voegde: »het (stadhuis) wiert herbouwt door de Magistraten A°. 1670
op de fondamenten van het oude, ’t welk een brand aanmerkelijk beschadigde in ’tjaar
1667.” (Lees: 1669). Dat echter J. H. van Heurn, die vier lijvige deelen G) over de stad
’s-Hertogenbosch en haar omgeving bereidde, en die in zijn 2de deel (bl. 120—121) een
goede afbeelding van het stadhuis gaf, toch geen aanleiding vond, om het voor hem zoo
belangrijke curiegebouw te beschrijven, is voor ons een raadsel. Een grappenmaker, de
partijdige S. Hanewinkel7), heeft
’t zelfs beschreven op een buiten-
gewoon-eenvoudige manier: »het
stadhuis in 1670 van grauwen
arduinsteen (?) gebouwd, is een
fraai gebouw, voorzien van een
schonen Toren met eenen ron-
den (?) knop en een uitmuntend
klokkenspel, hetgeen dat van de
grote Kerk ver overtreft.”
Iets meer dan de vorigen
gaf J. van Oudenhoven, wel
niet in zijne »Beschrijvinge der
Stadt ende Meyerye van ’s Her-
togen-Bossche” (1649) maar
toch in »Silva-Ducis aucta et
renata enz.”, die in 1670 te ’s-Hertogenbosch verscheen. In laatstgenoemd werk verhaalt
hij : »Op de kosten van de stadt worden oock een Raedthuys getimmert, hetwelke noch
genoemt is het Oude Raedt-huys. Item is hier daernaer mede ghehouwt 's Heeren Huys,
ende staat hetselve aen de Zuyt-zijde van de Merckt, waervan den inganck is ontrent het
midden uyt der aerden verheven, daer men langhs eenighe trappen opklimt, ende is den
steygher met steenen leenen voor hesedt, met pilaerkens verciert, in het inkomen is een
1) «Gelegentheyt van ’s-Hertogenbosch enz.”, ’s-Gravenhage 1630.
2) «Groot Wereldlijk Tooneel des Idertogdoms van Braband”, MDCCXXX, ’s-Gravenhage
IVe Boek, bl. 77, 78. 3) »Amsterdam 1745”, bl. 44, pl. 145.
4) «Vermakelijkheden van Brabant, enz.” Amsteldam MDCCLXX, IV, 10.
5) «Oudheden en Gestichten van de Bisschoppelijke stadt en meyerye van’s-Hertogenbosch enz."
Leiden 1742. 6) Historie der stad en meyerye van ’s-Hertogenbosch enz.” Utrecht 1776.
7) «Geschied- en Aardrijkskundige beschrijving der stad en meyery van ’s-Hertogenbosch"
Nijmegen 1803, bl. 133-134.
214