Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 3.1910

DOI Heft:
Nr. 1
DOI Artikel:
Verslag der Commissie ter Voorbereiding van Wettelijke Monumentenbescherming
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19799#0021

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
te harer beschikking, ook al geeft zij blijk van den besten wil, zonder wettelijke bevoegd-
heid niet bij machte is het belang der gemeenschap voldoende te beschermen.

Behoeft dus het denkbeeld van wettelijke monumentenbescherming geen verdediging
meer — wat wèl ampele overweging vereischt, dat is de wijze waarop dit denkbeeld in
Nederland verwezenlijkt kan worden. Het voorbeeld van het buitenland kan hier wel
veelszins tot leering strekken, tot bloote navolging leent het zich niet, daar rekening
gehouden dient te worden, zoowel met de in ons land bestaande afwijkende rechts-
verhoudingen, als met de eigenaardigheden van den volksgeest, die nu eenmaal niet in
die mate dwang van de wet verdraagt, als met de geaardheid van andere volkeren
bestaanbaar blijkt.

De Commissie heeft daarom getracht de formuleering van hetgeen gewenscht werd
geacht te beperken tot dat wat op het oogenblik bereikbaar scheen. Als zoodanig meent
zij het volgende te mogen aanbevelen:

1. Van Rijkswege worden onroerende zaken, die tenminste 50 jaar oud zijn, of
onderdeelen daarvan, beschermd:

a. voor zoover zij behooren aan openbare lichamen, instellingen onder openbaar
bestuur, kerkgenootschappen of kerkelijke instellingen, indien zij belangrijk zijn voor geschiedenis
of kunst;

b. voor zoover zij behooren aan particulieren of aan niet onder a vallende stichtingen
of zedelijke lichamen, indien zij bijzonder belangrijk zijn voor geschiedenis of kunst.

Toelichting. — Bescherming der monumenten is niet mogelijk zonder beperking
van het beschikkingsrecht der eigenaren in het belang der gemeenschap. Het schijnt
daarom billijk den druk dezer beperking zwaarder te laten wegen op de openbare lichamen,
die, als organen der gemeenschap, uit hunnen aard geroepen zijn hare belangen te dienen,
dan op particulieren. Vandaar dat de eigendomsbeperking aan de laatsten alleen wordt
opgelegd, indien hun bezit bijzondere beteekenis heeft voor geschiedenis en kunst, terwijl
de eigendommen van openbare lichamen beschermd worden, zoodra zij eenig belang voor
kunst of historie vertegenwoordigen. Kerkbesturen zijn hier op ééne lijn te stellen met
de besturen van openbare lichamen, omdat zij in zekeren zin te beschouwen zijn als de
tijdelijke beheerders van door het voorgeslacht aan hen toevertrouwde goederen, wien
niet een zoo uitgebreid beschikkingsrecht toekomt als aan particuliere eigenaren.

Met «instellingen onder openbaar bestuur" worden zulke bedoeld, waarvan de
besturen worden benoemd door de Overheid: Rijk, Provincie of Gemeente.

Aan den eisch der «belangrijkheid voor geschiedenis of kunst" is de berperking ver-
bonden, dat de onroerende zaken tenminste 50 jaar oud moeten zijn, omdat de Commissie
meent, dat deze belangrijkheid bezwaarlijk kan beoordeeld worden door tijdgenooten van
haar ontstaan. Tenminste een menschenleeftijd dient sinds de wording van een voorwerp
verloopen te zijn, alvorens over de waarde daarvan uit artistiek en historisch oogpunt

9
 
Annotationen