Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 3.1910

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Gelder, H. E. van: Wettelijke Bescherming van Monumenten, [2]
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19799#0050

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
En er is nu een betere geest, al bewijst het gebeurde met de Nieuwe-Zijdskapel, dat men
ook nu nog voor vandalisme niet veilig is. Hij sprak de hoop uit, dat er nu ook gauw
wat gedaan zou worden en men den tijd niet aan «herkauwen" zou verspillen.

Mr. Seerp Gratama lichtte daarna de juridische kant van het vraagstuk toe, de
belemmering en beperking van het eigendomsrecht, vooral waar dit recht van een recht
tot gebruik ontaardde in een recht tot misbruik. Hij legde den nadruk op de verplichting
van den eigenaar van een monument om dit ongeschonden over te leveren aan wie na
hem kwamen. Daarna zette hij meer in bijzonderheden verschillende stellingen van het
rapport uiteen, dat hij als bij uitstek aangepast aan wat mogelijk was noemde.

Prof. dr. C. W. Vollgraff beperkte zich tot de op opgravingen betrekking hebbende
gedeelten van het rapport. Hij ontwikkelde vooral de gedachte, dat wat in den grond
gevonden wordt, geestelijk behoort aan het geheele Nederlandsche volk, dat de kennis
daarvan gewaarborgd moet worden, hetgeen niet behoeft gepaard te gaan met een Staats-
toeëigening van de oudheden. Belangstelling moet er in gebracht worden reeds bij de jeugd,
dan zal men bij de zeer zachte bepalingen, die worden voorgesteld, de gewenschte samen-
werking verkrijgen.

De heer H. P. Berlage getuigde van de belangstelling van de moderne architecten
voor de oude monumenten. De geschiedenis van het voor slooping bewaarde Spinhuis
te Amsterdam gaf daarvoor het bewijs. Maar wat de moderne kunst betrof zou hij verder
willen gaan dan de commissie en reeds veel vroeger dan 50 jaar na het ontstaan de bescherming
laten aanvangen.

De heer Jan Kalf besloot de sprekersrij met het oog op den tijd slechts met een
klein deel van zijn voorgenomen rede. Hij herinnerde aan de welsprekende woorden, waarin
Victor Hugo voor meer dan 40 jaren als voor een guerre aux démollisseurs opwekte tot
bescherming van monumenten, en hij uitte den wensch, dat wij slagen zouden zooals ook
de Fransche dichter geslaagd is.

Nadat de Voorzitter de sprekers voor het gesprokene en de aanwezigen voor hun
opkomst bedankt had, werd met algemeene stemmen deze motie aangenomen:

»De buitengewone vergadering van den Nederl. Oudheidkundigen Bond, bijgewoond
door vertegenwoordigers van tal van vereenigingen tot bevordering van bouw- en schilderkunst,
van oudheidkunde en geschiedenis, van toeristen- en vreemdelingenverkeer en door een
groot aantal belangstellenden, gehoord de uiteenzetting door de heeren De Stuers, Gratama,
Vollgraff, Kalf en Berlage gegeven van de voorstellen belichaamd in het aan den Oudheid-
kundigen Bond uitgebracht rapport inzake wettelijke beseherming van monumenten van
geschiedenis en kunst, betuigt haar instemming met het streven naar een zoodanige regeling
en verzoekt het bestuur van den Oudheidkundigen Bond om bij de Regeering krachtig
aan te dringen op het spoedig ontwerpen eener wet in overeenstemming met de hoofd-
beginselen in bovengenoemd rapport aangegeven."

Daarna werd de vergadering gesloten.

Wij moeten hier met een zeer kort verslag volstaan, maar wij kunnen hieraan de

38
 
Annotationen