Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 3.1910

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Martin, Wilhelm: Het Rapport - de Wild over de schilderijen van Frans Hals te Haarlem
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19799#0054

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
te worden afgedrukt in een tijdschrift, zoodat het ook later nog gemakkelijk zal kunnen
worden geraadpleegd, verzocht en verkreeg door bemiddeling van den Heer de Wild
toestemming van B. en W. der gemeente Haarlem, om het in zijn geheel af te drukken,
evenwel zonder de afbeeldingen naar de schilderijen, waarop de retouches zijn aangeteekend.
Deze berusten bij de Haarlemsche museum-commissie.

Een kort woord ga, ter inleiding, aan het rapport vooraf.

In haar verslag, afgedrukt in dit »Bulletin", jaarg. 1909 blz. 18, had de Museum-
commissie reeds met betrekking tot een der schilderijen verklaard, dat noch het doek, noch
de verf, ook niet in de minste mate, geleden hebben.

De Heer de Wild komt tot dezelfde conclusie; hij zegt zelfs1), dat de behande-
lingen, in de laatste decenniën verricht, zich, op twee stukken na, uitsluitend bepaalden
tot de bovenste lagen der vernis en daarbij geen nadeel hoegenaamd aan de schilderijen
zelf is berokkend." Bij de twee schilderijen, waarbij de behandelingen zich niet uitsluitend
tot de bovenste lagen der vernis hebben bepaald, zijn, ik ben daarvan na grondig onderzoek
overtuigd, ook geen beschadigingen aangebracht in die jaren.

De geheele zoogenaamde »catastrophe" betreft dus — dit blijkt duidelijk — slechts
de vernislagen op de schilderijen. Dit zij hier, ter geruststelling van het publiek, nog
eens opnieuw geconstateerd.

Ik mag hier wel aan toevoegen, dat het gemakkelijk zal zijn, de vernis der schilderijen
weer te brengen in den toestand, aan de »catastrophe" voorafgaande.

Een bericht in de couranten3) heeft den indruk gemaakt, als zou de Museum-
commissie hebben besloten, deze bewerking nog niet te doen plaats hebben. Het tegendeel
is waar: de twee schilderijen, die er nog niet weer uitzagen gelijk vóór de »catastrophe",
zullen wel degelijk worden hersteld en zullen er binnenkort zoo uitzien als vóór den
winter van 1908—'09.

Of daarmede het euvel voor goed zal zijn bestreden is een andere vraag. Er komt
nu een ander museum in Haarlem. Daarin zullen natuurlijk de schilderijen zoodanig worden
geplaatst, dat ze niet aan sterke vocht- en koude-wisselingen onderhevig zullen kunnen
zijn. Misschien komen er dan geen herhalingen voor van hetgeen er gebeurd is. Maar
onmogelijk is dit niet, en wel omdat — het rapport de Wild toont het duidelijk aan —
de Hals'en, gelijk zoo honderden oude schilderijen, in vroeger tijden zooveel hebben te lijden
gehad, en omdat het kwaad, toen aan de schilderijen door onoordeelkundige behandeling
berokkend, in vele gevallen eerst thans begint gevolgen te hebben. Oude vernislagen, en
retouches, een 50, 60, 100 jaar geleden aangebracht, gaan nu hinderen en ons geslacht
moet boeten voor hetgeen lang voor ons anderen hebben misdaan.

1) Zie beneden blz. 49.

2) O. a. in de »N. R. Ct." van 29 Januari 1910. Daar staat n.1.: »De commissie in haar geheel
erkende de wenschelijkheid om aan een herstelling der schilderijen van Frans Hals te blijven denken
en daarbij partij te trekken van de vingerwijzingen des heeren de Wild; maar besloot de zaak in haar
geheel nog wat aan te zien en voorloopig ..... eenige jaren te laten rusten."

4?
 
Annotationen