Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 3.1910

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
De Wild, C. F. L.: Rapport, uitgebracht aan de commissie van het Stedelijk Museum te Haarlem
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19799#0067

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
bestaan dezer schilderijen zoolang te bestendigen, totdat de onafwijsbare noodzakelijkheid
van een dieper ingrijpen door niemand meer zal kunnen worden ontkend.

Waar het hier gaat om het behoud van kunstwerken van de allergrootste beteekenis,
wier bezit ons door de geheele beschaafde wereld wordt benijd, daar mogen geen middelen
ongebruikt worden gelaten, die dat behoud tot in een verre toekomst kunnen waarborgen.
En nu kan dat naar mijne overtuiging alleen worden bereikt door een algeheele verwijdering
van alle nieuwe en oude vernislagen, waarbij in het bijzonder op de zeer zorgvuldige
totale afneming van olievernis en lak dient te worden gelet. Voorts verwijdering van
retouches en overschilderingen, niet alleen omdat zij slecht zijn uitgevoerd en storend zijn, maar
wel het meest omdat zij de nog intacte origineele schildering voor een goed deel bedekken.

Waar de blootgelegde beschadigingen den totaal indruk schaden moeten deze worden
bijgeschilderd, maar zoo, dat aan de omgeving niet worde geraakt. Deze bijschilderingen,
die op nadonkeren moeten worden opgezet, mogen niet binnen 3 a 5 maanden met
uithaalvernis worden behandeld of geglaceerd en dus de schilderijen ook binnen dien tijd
niet definitief worden gevernist. Hoe langer dat wordt uitgesteld, des te langer zullen de
retouches zich goed houden.

Alle schilderijen zijn reeds vroeger verdoekt en wel met de daarvoor geëigende,
niet hygroskopische middelen. Toch behoeven de nummers 118 en waarschijnlijk 122
voorziening. Met zekerheid is in dit opzicht omtrent de andere stukken niets te zeggen,
omdat de zeer dikke vernislagen een juiste beoordeeling in hoeverre plamuur en verf
voldoende hechten, in den weg staan.

Het is te begrijpen, dat de oorspronkelijke kleurwaarde der schilderijen ontzaglijk
moet verschillen van de tegenwoordige, doordien de verniskorsten een optische werking
uitoefenen, niet ongelijk aan die van een bruingele glasplaat. Nu is men algemeen zoo
vertrouwd geraakt met die zoogenaamde goudgele kleur van oude schilderijen, dat men
zich de oorspronkelijke kleurwaarde meestal niet eens meer voor den geest tracht te halen,
en maar al te dikwijls wordt een schilderij, waarvan om erger te voorkomen, het oude
vernis geheel of gedeeltelijk moest worden afgenomen, eenvoudig als verpoetst en bedorven
gesignaleerd.

Menigeen van wien beter oordeel te verwachten was, gelooft naievelijk in een
»gouden palet", onzer oude meesters, zonder te beseffen, dat »galerieton", »email", »patina",
enz. geen zeventiende eeuwsche eigenschappen zijn, en genoemde meesters in den grond
veel minder gecompliceerd schilderden dan wij. Integendeel was hun kleurenscala en keuze
van schildermiddelen vrij wat beperkter dan de onze. De groote factor »tijd", die veel
te weinig in het geding betrokken wordt, en die de verven, bindmiddelen en vernissen
chemische en physische veranderingen heeft doen ondergaan, is de oorzaak, dat de primitief
heldere kleur en veelal koele toon zeer gewijzigd zijn. Dat de veranderingen in het vernis,
zoowel van kleur als substantieel, verreweg het grootst moeten zijn, heb ik reeds aan-
getoond en mag ik daarmede bewezen achten, dat de oogenblikkelijke kleurwaarde der
Hals'en in de verste verte niet kan gelijken op de oorspronkelijke, zooals die zich, ten

55
 
Annotationen