Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 3.1910

DOI issue:
Nr. 2
DOI article:
Kalf, Jan: De Kerk van Etten (in N.- B.), [1]
DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.19799#0075

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
een charter van 1316 :) Adolf, bisschop van Luik, verklaart op verzoek der abdis van
Thorn, de vier filiaalstichtingen der kerk van Gilze, n.1. Ginneken, Prinsenhage, Ettert en
Bavel, van de moederkerk af te scheiden en ze tot »ecclesias baptismales" op te richten.
En terwijl in het stuk van 1261 de geestelijken van al de opgenoemde kerken »investiti"
worden genoemd, onderscheidt het in dit charter van 1316 opgenomen verzoekschrift der
abdis van Thorn zeer nauwkeurig den »investitus" van Gilze van de »vicarii perpetui"
der filiaalkerken.

Aan de abdis van Thorn wordt tenslotte in dit stuk het recht verzekerd, zoo dikwijls
de plaatsen zullen vaceeren, aan den Aartsdiaken pastoors ter benoeming voor te stellen.

Ik meen, dat uit deze gegevens in ieder geval besloten mag worden, dat er in
1261 te Etten eene kerk was en dat die, wellicht vóór, maar zeker in 1316, den rang
van parochiekerk had verkregen.

In de bekende manuscript-beschrijving van Etten door Pieter Nuyts, die er van
1673 tot 1709 schout was, wordt de oudste geschiedenis van deze kerk aldus verhaald3):

»Ik vinde dat de kerke alhier in voortijden is geweest eene capelle ende in verre na niet van
die grootte als dezelve haar tegenwoordig vertoont; zulks klaarlijk getuigen de overblijfselen van de
oude grondvesten ende muren onder de aarde mitsgaders ook het gebouw waarmede den thoorn is vergroot,
welker oude galmgaten en wijzersplaat nog bescheidenlijk kunnen worden gezien. Deze capelle, nu
kerk, is voormaals toegewijd aan den H. Lambertus en Catharina ende onderhoorig geweest aan de
Moederkerk van Gils; dan, Etten naderhand door de moerneringe, die aldaar bloeijende is geweest,
merkelijk' in luyden en landen toenemende, is dezelve ook, na den eysch der inwoonderen vergroot,

in den jare 1316 van de voors. moederkerke afgescheiden ende met toestemming van paus.....tot

eene doopkerk opgerigt, zijnde daar te voren de inwoonderen benevens die van Haege ende andere
plaatsen genoodzaakt geweest hunne kinderen in Gils te doopen en trouwe te brengen, ter welker
oorzake zij de brugge, bij Ginneken over de Marke liggende, gezamenlijk te onderhouden schuldig waren."

Ik heb in deze aanhaling eenige woorden gecursiveerd, waaruit blijkt, dat de schrijver
kennis droeg van het bestaan in de kerk van overblijfselen eener vroegere. Een gelukkig
toeval heeft n.1. gewild, dat die sporen indertijd in teekening zijn gebracht en ons in
staat stellen van dat oudere Ettensche kerkje ons eenig begrip te vormen.

Onder straks nader te bespreken omstandigheden is n.1. in 1610 van de kerk van
Etten eene «opmeting" gemaakt door den Bredaschen schilder Jan Goossens en wij vinden,
in die teekeningen, zoowel het «fundament van d'oude capelle" als de westgevel met den
ouden toren terug.

Drie der tot die opmeting behoorende teekeningen zijn n.1. bewaard gebleven in

het archief der abdij Thorn en berusten thans in het Rijksarchief te Maastricht. Oorspronkelijk

zijn er meer geweest, gelijk blijkt uit het bij den plattegrond gevoegde bijschrift:

»Wy ondergeschreven Commissarissen hebben ten versuecke van d'Heeren des Capittels van
Thor dit pourtraict end' affbeeldinge van gront vande oude cappelle ende naegefondeerde kercke van

_ 1) Afgedrukt o. a. bij Van Goor, a. w., blz. 441 vv.

2) Vgl. over deze beschrijving: Hermans, «Bijdragen tot de Geschiedenis der Prov. Noord-
Braband", I, blz. 316 vv. Ik gebruik een afschrift uit het midden der XlXe eeuw, aan de Rijkscommissie
voor de monumenten vriendelijk ten geschenke gegeven door den Z.E.W. Heer Jos. Schets, pastoor te
Etten. De interpunctie is van mij.

63
 
Annotationen