Etten met t'pourtraict vande buytenmueren van suyt end' noortsyde, van duytsteeckels vant choor
ende buytevacken end' van den thoren door mr. Jan Goossens, schilder tot Breda naer syne conste
doen aftrecken opde mate ende istse bevonden conform de demonstratie ons gedaen volgens den
verbale ervan gehouden. Toirconden hebben wy Commissarissen metten voorsz. mr. Jan Goossens dit
onderteeckent ende de pourtraicten vande buytenwercken der voorsz. kercke by den Greffier onder-
geschreven doen teeckenen. Actum in Breda opden XlIIen Augusti XVIC thien."
Oorspronkelijk waren er dus: een plattegrond en vier opstanden, n.1. noord-, zuid-,
oost- en westzijde. Alleen het plan, den
|5 westgevel en den noordwand heb ik echter
/\ aangetroffen.
Intusschen zijn hierbij dus juist de
gegevens om ons over de vroegere gedaanten
der kerk van Etten in te lichten, want wij
vinden bij den westgevel (zie afb. 2) een
blijkbaar romaanschen toren en op den platte-
grond (zie afb, 3) is het plan eener kleinere
kerk duidelijk aangegeven. Dit plan nu
zou, volgens het inschrift, »het fondement
van doude capelle zijn", dat is dan — daar
deze kapel volgens Nuyts omstreeks 1316
door een grooter kerkje is vervangen — de
eerste kapel, waarvan wij reeds vernamen,
dat zij in 1261 bestond.
Ik geloof echter, dat zoowel Nuyts als
de teekenaar zich hebben vergist en dat wij
in de fundamenten, die in de zeventiende
eeuw nog aanwezig waren, de grondslagen
moeten zien van de omstreeks 1316, uiteen
oudere kapel vergroote, kerk.
Bezien wij die fundamenten wat nader,
dan blijkt toch in de eerste plaats, dat zij
Afb. 2. Westgevel der kerk te Etten naar eene onvolledig zijn. De choorsluiting is op
teekening van 1610. „ , , . , , ,
Goossen s teekening gestippeld, was dus
blijkbaar reeds in 1610 niet meer terug te vinden, al zullen enkele in den grond bewaarde
fragmenten hem in staat hebben gesteld althans hare diepte te bepalen, waarna hij, voor de
breedte alle gegevens missende, in den blijkbaar onjuisten vorm van een cirkelsegment
zijne reconstructie der apsis beproefde. Maar duidelijk is het ook, dat eene kerk, die
binnenswerks 14.10 M. meet, onmogelijk uit slechts één schip kan hebben bestaan, doch
een driebeukigen aanleg moet hebben bezeten. Wil men nu een behoorlijke verhouding
krijgen voor de breedten van middenschip en zijbeuken, dan dient voor het eerste een
binnenmuursche wijdte te worden aangenomen gelijk aan de buitenmuursche breedte van
64
ende buytevacken end' van den thoren door mr. Jan Goossens, schilder tot Breda naer syne conste
doen aftrecken opde mate ende istse bevonden conform de demonstratie ons gedaen volgens den
verbale ervan gehouden. Toirconden hebben wy Commissarissen metten voorsz. mr. Jan Goossens dit
onderteeckent ende de pourtraicten vande buytenwercken der voorsz. kercke by den Greffier onder-
geschreven doen teeckenen. Actum in Breda opden XlIIen Augusti XVIC thien."
Oorspronkelijk waren er dus: een plattegrond en vier opstanden, n.1. noord-, zuid-,
oost- en westzijde. Alleen het plan, den
|5 westgevel en den noordwand heb ik echter
/\ aangetroffen.
Intusschen zijn hierbij dus juist de
gegevens om ons over de vroegere gedaanten
der kerk van Etten in te lichten, want wij
vinden bij den westgevel (zie afb. 2) een
blijkbaar romaanschen toren en op den platte-
grond (zie afb, 3) is het plan eener kleinere
kerk duidelijk aangegeven. Dit plan nu
zou, volgens het inschrift, »het fondement
van doude capelle zijn", dat is dan — daar
deze kapel volgens Nuyts omstreeks 1316
door een grooter kerkje is vervangen — de
eerste kapel, waarvan wij reeds vernamen,
dat zij in 1261 bestond.
Ik geloof echter, dat zoowel Nuyts als
de teekenaar zich hebben vergist en dat wij
in de fundamenten, die in de zeventiende
eeuw nog aanwezig waren, de grondslagen
moeten zien van de omstreeks 1316, uiteen
oudere kapel vergroote, kerk.
Bezien wij die fundamenten wat nader,
dan blijkt toch in de eerste plaats, dat zij
Afb. 2. Westgevel der kerk te Etten naar eene onvolledig zijn. De choorsluiting is op
teekening van 1610. „ , , . , , ,
Goossen s teekening gestippeld, was dus
blijkbaar reeds in 1610 niet meer terug te vinden, al zullen enkele in den grond bewaarde
fragmenten hem in staat hebben gesteld althans hare diepte te bepalen, waarna hij, voor de
breedte alle gegevens missende, in den blijkbaar onjuisten vorm van een cirkelsegment
zijne reconstructie der apsis beproefde. Maar duidelijk is het ook, dat eene kerk, die
binnenswerks 14.10 M. meet, onmogelijk uit slechts één schip kan hebben bestaan, doch
een driebeukigen aanleg moet hebben bezeten. Wil men nu een behoorlijke verhouding
krijgen voor de breedten van middenschip en zijbeuken, dan dient voor het eerste een
binnenmuursche wijdte te worden aangenomen gelijk aan de buitenmuursche breedte van
64