Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 3.1910

DOI Heft:
Nr. 3-4
DOI Artikel:
Vogelsang, Willem: Restaureeren van oude Bouwerken
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19799#0145

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
het behoud van 'tgeheel gevaarlijk worden en het terugbrengen van geamoveerde gedeelten,
indien deze voor 't behoud noodzakelijk zijn. Niettegenstaande hierdoor, allereerst aan
de historische echtheid, zoodra dit vervangen op groote schaal moet geschieden, te kort
wordt gedaan en wellicht ook de aesthetische waarde verminderd wordt, zijn wij verplicht
van twee kwaden het beste te kiezen; willen wij niet gansch het bouwwerk te gronde
zien gaan, dan zijn dergelijke toevoegingen noodzakelijk. Tusschen die twee uitersten, die
denkbaar zijn als richtsnoer van ons doen en laten ten opzichte van monumenten, namelijk:
eenerzijds uit achting voor 't behoud der absolute historische echtheid, lijdelijk toezien,
terwijl de toestand voortdurend ongunstiger wordt en dus het voortbestaan wordt bedreigd, —
anderzijds zulke uitgebreide herstellingen en aanvullingen als maar denkbaar zijn, met het
doel om een of anderen vooral meer oorspronkelijken toestand in het leven terug te roepen, —
daartusschen moeten verschillende tusschenphasen worden aangemerkt, die door nadere
overwegingen worden beheerscht.

Op verzoek van het Bestuur van den Bond wil ik hier eenige punten aanstippen,
die m. i. als leiddraad kunnen dienen bij eene bespreking van de beginselen, die de
verschillende posities ten opzichte van herstellingen aan monumenten beheerschen.

In deze uitnoodiging, gericht tot een bouwmeester, mag tot zekere hoogte de
erkenning worden gezien van het karakter van den architect, die immers alleszins een
maatschappelijk mensch dient te zijn, daar hij geroepen is om voor en na, voor de zeer
verschillende materieele en intellectueele behoeften en neigingen van het individu, voor
het gezin en de grootere groepen in de samenleving, huisvesting te verschaffen, — eene
alleszins passende, harmonisch-aansluitende, natuurlijk gegroeide woning te bouwen. Een
architect mag zich dus bij zijn werk geen enkel oogenblik op een eenzijdig standpunt
plaatsen. Abstracte beschouwingen, waarbij slechts een enkel belang, of een enkele persoon-
lijke meening, of eene beperkte theorie tot een uiterste wordt doorgevoerd, mag van den
bouwmeester dus allerminst verwacht worden. En mocht van hem gevreesd worden, dat
hij, — mensch zoo goed als anderen — uit eigenliefde, het werk van zijn inventie te hoog
zou schatten, dan is hem slechts weêr te wijzen op de belangen van historie, van over-
geleverde beschaving in vorm en in kleur, — om het belang van 't oude werk in zijn
origineel karakter ook door den bouwmeester, die zoozeer de les van zijn voorgangers
noodig heeft, wêer te doen eerbiedigen. Evengoed als de bouwmeester bij de stichting van
elk bouwwerk harmonie moet weten te brengen tusschen de beschikbare geldmiddelen,
de constructieve eischen, de karakteristieke vormgeving, en de bestemming van het
gebouw — dus ook het eigenaardig karakter en de levensopvatting van de toekomstige
bewoners; op overeenkomstige wijze zal hij al de elementen, die bij eene restauratie
recht van spreken hebben, zooveel doenlijk tot hun recht moeten brengen.

De regelen, die de herstelling van monumenten van geschiedenis en kunst beheerschen,
zullen in hoofdzaak te omschrijven hebben, hoe daarbij is:

»de verhouding van den invloed van het historisch kunstkarakter tegenover het
persoonlijk karakter van den modernen bouwmeester".

133
 
Annotationen