Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 3.1910

DOI Heft:
Nr. 5
DOI Artikel:
Officieele mededeelingen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19799#0176

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
PRAEHISTORISCHE GRAVEN OP DE DOORWERTSCHE HEIDE.

Het toeval dient den mensch. Op een wandeling dezen zomer van Hoog-Wolf heze
langs de beek naar de boerderij van Laag-Wolf heze, zag ik niet ver van daar een heuvel,
die mij bijzonder opviel door zijn eigenaardigen vorm. Het was een naar alle kanten
regelmatig afglooiende heuvel, op het oog ongeveer 2 M. hoog, die door een kring van
hooge pijnboomen als in een heilige omheining afgesloten lag. De plek op zich zelf was
zeer schilderachtig en bekoorlijk en men kon zich hier — geheel in den geest als bij de oude
beroemde Wodanseiken — een reidans der elven voorstellen, een reidans te middernacht
om den grafheuvel van een held. Want dat deze heuvel, die daar lag zonder eenig verder
verband met de gesteldheid van het terrein, door menschenhanden was opgeworpen en
dus zeer waarschijnlijk een graf-terp was, vermoedde ik dadelijk, toen ik hem zag. In
Griekenland had mij de curvende lijn der koepelgraven in het landschap zóó getroffen,
dat ik als 't ware een verwantschap meende te erkennen.

De heuvel stond niet alleen; verder de beek volgende, voorbij de boerderij Laag-
Wolfheze, gaande naar de zoogenaamde Kabeljauw, zag ik na een kwartier loopen weer
een dergelijken heuvel, nog hooger dan de eerste en rechts van dezen, in de hei, nog
twee andere in afnemende lijn, terwijl op het punt zelf van de Kabeljauw, hoog op een
plateau — de hei is daar bijzonder hoog — nog drie heuvels lagen, als hoekpunten van
een afgeplat terrein.

Ik wist nu zeker, dat al deze heuvels niet willekeurige verheffingen van den bodem
waren, maar een bepaalde beteekenis hadden, en die wilde ik weten.

Van den Heer en Mevrouw van Heutz—van Brakell Doorwerth, de bezitters der
Doorwertsche heide, kreeg ik op zeer bereidwillige wijze toestemming om opgravingen
te doen en zoo begon ik met drie arbeiders, onder wie een voorwerker der Nederlandsche
Heide-Maatschappij, het eerst met den grootsten heuvel, tusschen Laag-Wolf heze en de
Kabeljauw, ver weg van de algemeene wandelingen, midden op de hei.

Het resultaat van deze eerste onderzoeking was bijzonder gelukkig.

Wij begonnen met op de gebruikelijke wijze een lange groeve te graven, op ongeveer
1 Va M. van den eigenlijken cirkelomtrek en van uit het westen, omdat ik dacht, dat misschien
hetgeen in den heuvel verborgen was, georiënteerd was.

Al heel gauw werd zichtbaar de afscheiding tusschen den grond van den bodem
en dien welke opgeworpen was om den heuvel te maken; toen men gekomen was tot
den eigenlijken omtrek kwamen overal tusschen de aarde stippen en stukjes houtskool te
voorschijn.

Het was dus werkelijk een grafheuvel!

Genaderd tot in het hart, stuitte de schop van den voorwerker, dicht bij den
beganen grond, op een klomp aarde met beenderen, vermengd met brokken houtskool.
Door de verbranding waren de beenderen verkalkt en zoo verteerd, dat de meeste bij
aanraking uit elkaar vielen of braken.

164
 
Annotationen