Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 3.1910

DOI Heft:
Nr. 5
DOI Artikel:
Kalf, Jan: Monumentenzorg op de Staatsbegrooting 1911
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19799#0195

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
deelen tijdig in een museum waren ondergebracht en dat dan op de oude plaats een nieuwe
fontein, in moderne vormen, verrezen ware. Naar aanleiding van deze twee punten had
hij eenige algemeene regelen geformuleerd, waarvan de belangrijkste deze zijn:

6. Unter freiem Himmel stehende Skulpturen an alten Denkmalern, die einen hervorragenden
künstlerischen oder kunsthistorischen Wert haben, sollten bei beginnender Verwitterung entfernt und
in einen gedeckten Raum gebracht, an Ort und Stelle aber durch Kopien ersetzt werden.

7. Skulpturen dagegen, die nur dekorativen Wert haben, verbleiben am besten an ihrem Ort,
da sich ihre dauernde Erhaltung doch nicht lohnt und sie nur an der Stelle, für die sie bestimmt sind,
angemessen wirken können.

8. Da das Imitieren historischer Formen eine unproduktive und überflüssige Tatigkeit ist, ausserdem
das feinere gotische Zierwerk der nordischen Witterung erfahrungsgemass nur kurze Zeit Widerstand
leistet, so ist nicht nur das Kopiëren gotischer Werke im ganzen, sondern auch eine umfangliche Erganzung
derselben im alten Stil vom Uebel ').

9. Ist ein mittelalterliches Denkmal so baufallig, dass es abgetragen werden muss, so setze man
ein neues Werk von selbstandiger Erfindung an seine Stelle, wobei natürlich darauf zu achten ist, dass
dieses sich der Umgebung und dem Stadtbilde harmonisch einfügt.

Er volgde een warm debat. Over het Ulmsche geval was men het algemeen met
den inleider eens. Maar betreffende de Rottenburgsche fontein bleek groot meeningsverschil.
Men wees erop, dat een dergelijk monument, behalve zijn strikt-kunsthistorische en zijn
artistieke beteekenis, ook zekere gevoelswaarde bezit voor de inwoners eener stad. Het
is hun lief geworden in zijn ouden vorm, en in een moderne schepping vinden zij dien
niet terug. Daarom is in zulk geval een kopie niet te veroordeelen. Gurlitt wilde een
middenweg opgaan. Hij verhaalde, dat in Saksen verscheidene laat-gothische altaren bestaan,
waarvan het fijne ornament geleden heeft. Men heeft voor de restauratie daarvan prijs-
vragen uitgeschreven en op die wijze zijn herstellingen tot stand gekomen, waarbij niet
de oude motieven werden gecopieerd, doch de noodige aanvullingen geschiedden met
oorspronkelijke, moderne vormen, die echter zoo goed in middeleeuwschen geest zijn
behandeld, dat zij aan den totaalindruk geen afbreuk doen.

Verzet vond ook de door Lange gewenschte onderscheiding tusschen op-zichzelf-
belangrijke beeldhouwwerken en zulke met louter decoratieve waarde. Terecht wees men
erop, dat ook de laatste groote beteekenis kunnen hebben en dus met niet minder zorg
dan de eerste behooren behandeld te worden.

En ook Lange's voorstel belangrijke sculpturen, die beginnen te vervallen, in musea
onder te brengen en op hun oorspronkelijke plaats door kopieën te vervangen kon geen
algemeene instemming vinden. Ingrijpende herstellingen aan de oude beelden wenschte
niemand, doch men scheen het er algemeen over eens te zijn, dat, indien een oud beeld

1) Op het eerste gezicht schijnt dit in strijd met de zesde stelling. Lange's bedoeling is in de
eerste plaats onderscheid te maken tusschen «beelden" en decoratief beeldhouwwerk. Maar vervolgens
wil hij de »beelden" zóó tijdig verwijderen, bij het begin van ernstige verweering, dat zij nog, zonder
fantaisie, wezenlijk »gecopieerd" kunnen worden. Dit is toch inderdaad wel wat anders, dan dat men
b.v. een beeld, waaraan de armen ontbreken en waarvan het gelaat verminkt is, vervangt door een
navolging, waarbij die verloren deelen zijn aangevuld. Bij zoo ernstige beschadiging wenscht Lange de
vervanging van het oude beeld door een »modern".

183
 
Annotationen