Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 3.1910

DOI issue:
Nr. 6
DOI article:
Kalf, Jan: De Kerk van Etten (in N. - B.), [2]
DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.19799#0230

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
Men begon met de afbraak der oude bedaking te verkoopen en de conditie der
veiling van 21 December 1646 noemt dan o. a. de leien en looden goten »streckende
van het huyseinde (d. i. de choorsluiting2) tot op den vierden calom." Dienovereen-
komstig wordt in het bestek van het timmerwerk voorgeschreven, dat de nieuwe bekapping
zal aanvangen bij het huiseinde en strekken tot de vijfde zuil, daarvan af te rekenen.
Dat in het eerste geval van de vierde en in het tweede van de vijfde zuil wordt gesproken,
laat zich verklaren door de eigenaardige dispositie der kerk, die immers aan den noordkant
eene zuil meer had dan aan den zuidkant. De verdere omschrijving in het timmerwerk-
bestek maakt volkomen duidelijk hoever het werk ging, want het wordt gezegd te bestaan
in 14 heele gebinten en 8 halve. Deze laatste zijn de spanten, op te stellen op de hoek-
punten der drie absiden (4 in de middelste en 2 in elk der zijdelingsche), en met
de 14 »heele gebinten" kunnen dan worden overspannen de vijf oostelijke traveeën van
het middenschip en de noordelijke zijbeuk, en de vier der zuidelijke zijbeuk — juist het
gedeelte dus, dat door de plaats van het choorhek op Goossens' plattegrond wordt aan-
gewezen als »choor" te zijn gebruikt. Blijkens een bij het bestek bewaarde teekening der
dwarsdoorsnede van het choor, werden de beuken overdekt met half-cirkelvormige houten
tongewelven, welker nok zich ruim 14 M. boven den vloer bevond.

Dat niet de geheele kerk onderhanden werd genomen, blijkt ook nog uit de
bepaling, dat de aannemer »de kerck sal moeten afschutten met delen van boven tot
beneden, daer het nieuwe werck sal eyndt nemen."

Het bestek van het metselwerk stemt hiermede overeen. Den aannemer hiervan
wordt o. a. opgedragen de twee westelijke gevelmuren af te breken zoo laag als de
besteders zullen aanwijzen. Hier worden natuurlijk de gevels bedoeld, die in 1599 moeten
zijn opgetrokken als afsluiting der beide zijbeukchoren. In verband met de nieuwe kappen
moesten deze uitteraard gewijzigd worden.

Dat in het middenschip het nieuwe werk van het oude alleen door delen werd
gescheiden, schijnt er wel op te wijzen, dat men voornemens was, na de voltooiing van
het choor ook het schip te verbouwen. Overigens verdient uit de bestekken nog vermelding,
dat de metselaar twee steenen portalen moest bouwen (dus vermoedelijk tegen de deuren
in de choren van noorder- en zuiderbeuk), in elk zijchoor een altaar fundeeren en geheel
het herbouwde deel plaveien met witte en blauwe voetsteenen, waarvoor hij o. a. »onder
de gestoelte van de midden- en zijchooren" (er waren dus banken in de kerk) de oude
voetsteenen mocht gebruiken. De timmerman moest o. a. op het vierde gebint van de

1) Met het »huyseyndt" bedoelt men het gedeelte der kerk, dat bij de huizen staat. Ter wille
der oriëntatie ligt nl. het choor der kerk te Etten aan de dorpstraat. Deze beteekenis van »huiseind"
blijkt ten overvloede uit art. 12 van het bestek van het timmerwerk: »den aennemer sal verdacht
wesen de huysgebinten soo uyt te swaeyen [= af te schrijven met den zwaaihaak of zwei], datte
panden aent huyseyndt niet scheluw en zijn, want het middelste huyseyndt is 5/l0 cant ende de andere
3/8 cant", waarmede dus gewezen wordt op het verschil in de veelhoekdeelen, die de choorsluitingen
vormden.

218
 
Annotationen