Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 3.1910

DOI Heft:
Nr. 6
DOI Artikel:
Gonnet, C. J.: Orgelbouw en oude orgels
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19799#0243

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
van dien voortreffelijken bouw, hem bij nieuw vervaardigde instrumenten niet evenaart,
maar wat nog erger is, de oude orgels bij onmisbare herstellingen bederft en verminkt.

Eene uitvoerige en lezenswaardige wetenschappelijke beoordeeling of bespreking
der Verslagen en Mededeelingen van het Weener Congres, is in »Caecilia" Mei—Juni 1910
geleverd door den Heer J. W. Enschedé, die de moeite heeft genomen, de stellingen van
de beide Straatsburger geleerden, te toetsen aan hetgeen hem uit Nederland betreffende
hunne bezwaren, ter zake als boven, bekend is. En de door hem opgeteekende ervaringen,
die, wat wel jammer is, overeenstemmen met de in het Congres aangeheven klachten, zijn
belangrijk genoeg om er de aandacht der lezers van het Bulletin eens op te vestigen.

Hoewel van niet gering gewicht, blijve hier onbesproken, of de bouw van orgels
in vroeger tijd te verkiezen is boven dien uit onze dagen, want de strijd gaat voornamelijk
over het veranderen van oude orgels tot instrumenten naar den nieuwen stijl. En wat
dit aangaat, staan de Duitschers, bij de geleerde en zaakkundige woordvoerders van het
Weener Congres, voorstanders van het beginsel van geringen winddruk, waarop de oude
orgels zijn aangelegd, in een slecht blaadje.

De Duitsche orgelmakers van den nieuwen tijd volgden de meening, dat dit beginsel
in onmacht zijn grond vindt. Zij gingen aan de oude instrumenten krachtiger windtoevoer
geven, maar zij verstoorden daarmede den wel overwogen en wel doordachten aanleg
dier orgels. De Heer Enschedé blijft niet in gebreke aan te toonen, in welker voege het
geheele dispositief ol belangrijke onderdeden, op die wijze verknoeid werden, en
wanneer het algemeen zoover nog niet is gekomen, moet dat, naar het schijnt te wijten
of te danken zijn (al naar men het opvat) aan de rekbaarheid der finantiën van eene
kerkvoogdij. Meermalen werd aldus de glanzende en warme toon van het oude orgel,
vervangen door lawaaierige kracht, zonder gloed en samenhang. Als voorbeelden van
dergelijke beschadiging, worden een paar bekende kerkorgels genoemd, terwijl men niet
dan met beduchtheid denkt aan andere onzer vermaarde instrumenten, welke in de laatste
jaren verbeterd heeten te zijn.

De klacht of het verwijt, welke deze onlogische omwerking treft, richt zich in de
voornaamste plaats tot de orgelmakers, en geldt minder de organisten, die nog wel eens
gestemd zijn tegen verandering, dus tegen kunstmatige vermeerdering van winddruk in
oude instrumenten, omdat die daar niet op aangelegd werden. Er worden echter ook
organisten gevonden die niets voelen voor het historische der orgels; enkel omdat deze
ongeschikt zijn, wat niet is te betwisten, voor nieuwe muziek, die ze op de oude orgels
willen, maar niet kunnen spelen.

Men behoort er sterk tegen gekant te wezen, dat onze orgelmakers, als zij er maar
de gelegenheid toe zien, oude, d. i. bestaande orgels, pneumatisch veranderen. Deze zijn
meerendeels instrumenten van historische waarde en het gaat dus om zaken, welke zonder
twijfel gerekend moeten worden tot de Nederlandsche monumenten van geschiedenis en
kunst, tot welker inventarisatie en beschrijving, ongerepte instandhouding en bewaring
(zij het dan ook in eenig verwijderd, maar toch nabijliggend verband), bij Koninklijk

231
 
Annotationen