Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 10.1917

DOI Heft:
[Nr. 1]
DOI Artikel:
Kalf, Jan: Gevraagd antwoord
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19806#0034

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Welke redenen wettigen de instandhouding van oude gebouwen in die mate,
dat zelfs de Staat ervoor te waken heeft? Toch geen andere, dan de redding van
bedreigde schoonheid en de ongeschonden overlevering aan het nageslacht der gedenk-
teekenen van het verleden. Beide deze motieven verzetten zich — ieder op zijne wijze en
in verscheiden mate — tegen een wijze van restaureeren, die niet het behouden van
bestaande dingen beoogt, doch het maken van nieuwe, een stelsel, dat niet het oude
gebouw zelf wil bewaren, doch nieuw voltooien een gebouw, dat zien laat hoe architect
X of Y zich voorstelt, dat het voorhanden monument eruit heeft gezien, toen het pas
uit de handen van zijn bouwers kwam.

Ik ontken niet, dat deze voorstelling van X of Y belang kan hebben, maar ik
beweer, dat zij volkomen voldoende in teekeningen, maquettes desnoods, kan worden
vastgelegd, en ik houd vol, dat wij het recht niet hebben de verbleekte restes van een
oude schoonheid en de laatste sporen van een verdwijnend verleden op te offeren of te
verminken voor de fantaisie van X of Y.

De ruïne van het kasteel de Haar b. v. had een geringe historische beteekenis en
eenige schoonheidswaarde. Het voor millioenen herbouwde kasteel heeft het stukje
geschiedenis verduisterd, en — hoeveel talent ook eraan ten koste is gelegd — geen nieuwe
schoonheidswaarde voor de oude in de plaats gesteld. Het is »vieux neuf” en »vieux jeu”,
het is bekwaam, knap, een virtuozenstuk desnoods, het is ook een historisch document
in zooverre het de burgerlijke romantiek van de negentiende eeuw illustreert: liever in
een tooneeldécor dan in een goed en levend huis te wonen — maar het is het oude
kasteel niet en geen nieuw kunstwerk. Zoo iets te maken moge een particulier persoon
vergund zijn — het gaat niet aan, voor dergelijke gril de gemeenschap kosten op te leggen.

«Restauratie” van monumenten op de oude manier is daarom met de plichten van
den Staat niet te vereenigen.

Zóó grondig als het kasteel de Haar bij de «restauratie» is opgeruimd, gaat men
slechts zelden te werk, omdat, gelukkig, de middelen ertoe ontbreken. Maar ik beweer
toch, en kan bewijzen, dat de z.g. historische restauraties, in ons land uitgevoerd, ook
die van de Stuers en Dr. Cuypers, in omvangrijke mate monumenten hebben verminkt,
moderne fantasieën er voor in de plaats gesteld. Ik gevoel volkomen de draagkracht van
deze bewering en daarmede de verplichting haar te staven.

Ik noem daarom gaarne man en paard, en verklaar dan bij dezen, mij beperkend
tot eenige monumenten van eminent belang, voor zeer ernstig geschonden, d.w.z. benadeeld
in hun schoonheidswaarde, vervalscht als historische getuigen, of beide:
de kloostergang van den Dom te Utrecht,
de abdijkerken van Rolduc en Susteren,
de O. L. Vrouwekerk en de St. Servaaskerk te Maastricht,
de St. lanskerk te ’s-Hertogenbosch,
de kerk te Stedum,
het stadhuis te Middelburg.

22
 
Annotationen