De Minister betwijfelde, dat het vervallen der posten betreffende aankoop voor
onze musea onherstelbaar nadeel kan veroorzaken. In ieder geval worden evenals in de
vorige jaren, ook thans weder inplaats van memorie-posten de bedragen uitgetrokken,
welke op de begrooting van 1916 ongebruikt bleven. Met deze bedragen kunnen althans
voor het Mauritshuis bij voorkomende gevallen eenige aankoopen geschieden; bovendien
kan uit het artikel «onvoorzien” op deze artikelen worden overgeschreven. Mocht er zich
inderdaad eens een geval voordoen, dat het bepaald noodzakelijk is, kunstvoorwerpen
voor ons land te behouden, waarmede groote sommen gemoeid zullen zijn, dan kan door
middel eener suppletoire begrooting hierin steeds worden voorzien. Bij de samenstelling
van de ontwerp-begrooting voor 1918 zal de Minister overwegen, of het mogelijk is, de
vroegere bedragen weder op de begrooting te brengen.
Aankoopen Rijksmusea, f23.695.—.
Evenmin als bij de begrooting voor het loopende jaar acht de Minister thans nog
den tijd gekomen, om gelden uit te trekken ten behoeve van aankoopen voor de musea.
In verband evenwel met het vroeger (Bulletin 1916 p. 69) te dezer zake medegedeelde
zijn bij de mem. v. antw. weder op deze begrooting gebracht de bedragen, welke op
den dienst van 1916 ongebruikt zijn gebleven voor ’s Rijks Museum van Schilderijen,
het Koninklijk Kabinet van Schilderijen, het Nederlandsch Museum en het Museum
Lambert van Meerten, n.1. resp. ƒ428.—, ƒ 10.000.—, ƒ 362.— en ƒ1.405.—.
Ten aanzien van aankoopen voor ’s Rijks Prentenkabinet te Amsterdam heeft de
Minister gemeend, eene uitzondering te moeten maken en hiervoor een bedrag vanƒ3500.—
te moeten uittrekken, waaraan bij mem. v. antw. de op den dienst van 1916 uitgetrokken
gelden ten bedrage van ƒ8.000.—, waarvan niets gebruikt werd, zijn toegevoegd, teneinde
met het alsdan gezamenlijk bedrag van ƒ 11.500.— een schuld aan de Vereeniging Rembrandt
te kunnen aflossen ter zake van aankoop van eene teekening door Rembrandt, welke
door deze vereeniging in 1913 ten behoeve van het Prentenkabinet is aangekocht en tot
dusver nog niet is overgenomen.
Subsidiën aan verschillende musea, f 2.200.—.
Voor de musea te Amersfoort, Edam, Groningen en Haarlem en het Bilderdijk-
museum is totaal ƒ2.200.— uitgetrokken.
Aankoop van voorwerpen van kunst, enz., f5.000.—.
H. T. v. B.
□ □ □
□ □
□
111
onze musea onherstelbaar nadeel kan veroorzaken. In ieder geval worden evenals in de
vorige jaren, ook thans weder inplaats van memorie-posten de bedragen uitgetrokken,
welke op de begrooting van 1916 ongebruikt bleven. Met deze bedragen kunnen althans
voor het Mauritshuis bij voorkomende gevallen eenige aankoopen geschieden; bovendien
kan uit het artikel «onvoorzien” op deze artikelen worden overgeschreven. Mocht er zich
inderdaad eens een geval voordoen, dat het bepaald noodzakelijk is, kunstvoorwerpen
voor ons land te behouden, waarmede groote sommen gemoeid zullen zijn, dan kan door
middel eener suppletoire begrooting hierin steeds worden voorzien. Bij de samenstelling
van de ontwerp-begrooting voor 1918 zal de Minister overwegen, of het mogelijk is, de
vroegere bedragen weder op de begrooting te brengen.
Aankoopen Rijksmusea, f23.695.—.
Evenmin als bij de begrooting voor het loopende jaar acht de Minister thans nog
den tijd gekomen, om gelden uit te trekken ten behoeve van aankoopen voor de musea.
In verband evenwel met het vroeger (Bulletin 1916 p. 69) te dezer zake medegedeelde
zijn bij de mem. v. antw. weder op deze begrooting gebracht de bedragen, welke op
den dienst van 1916 ongebruikt zijn gebleven voor ’s Rijks Museum van Schilderijen,
het Koninklijk Kabinet van Schilderijen, het Nederlandsch Museum en het Museum
Lambert van Meerten, n.1. resp. ƒ428.—, ƒ 10.000.—, ƒ 362.— en ƒ1.405.—.
Ten aanzien van aankoopen voor ’s Rijks Prentenkabinet te Amsterdam heeft de
Minister gemeend, eene uitzondering te moeten maken en hiervoor een bedrag vanƒ3500.—
te moeten uittrekken, waaraan bij mem. v. antw. de op den dienst van 1916 uitgetrokken
gelden ten bedrage van ƒ8.000.—, waarvan niets gebruikt werd, zijn toegevoegd, teneinde
met het alsdan gezamenlijk bedrag van ƒ 11.500.— een schuld aan de Vereeniging Rembrandt
te kunnen aflossen ter zake van aankoop van eene teekening door Rembrandt, welke
door deze vereeniging in 1913 ten behoeve van het Prentenkabinet is aangekocht en tot
dusver nog niet is overgenomen.
Subsidiën aan verschillende musea, f 2.200.—.
Voor de musea te Amersfoort, Edam, Groningen en Haarlem en het Bilderdijk-
museum is totaal ƒ2.200.— uitgetrokken.
Aankoop van voorwerpen van kunst, enz., f5.000.—.
H. T. v. B.
□ □ □
□ □
□
111