Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 10.1917

DOI Heft:
[Nr. 3]
DOI Artikel:
Mulder, Adolph: Restauraties in historischen en in zoogenaamden nieuwen stijl: Antwoord aan Dr. Jan Kalf
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19806#0127

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
conserveere, maar restaureere niet” heeft evenveel zin voor het restaureeren volgens mijne
als uwe denkbeelden. Ik meen dat het nageslacht meer reden zal hebben om te treuren
over herstellingen in nieuwe richting, daar deze alle oorspronkelijke gegevens moedwillig
vernietigen, dan over de restauratiën in ouden zin, die alle herinneringen voor het
nageslacht trachten te behouden.

Waar de heer Kalf vraagt: »welke redenen wettigen de instandhouding van oude
gebouwen in die mate, dat zelfs de Staat er voor te waken heeft” en antwoordt: »toch
geen andere, dan de redding van bedreigde schoonheid en de ongeschonden overlevering
aan het nageslacht der gedenkteekenen van het verleden”, daar verwondert het mij, dat
hij zich niet in afkeurenden zin heeft uitgelaten over de restauratie te Gouda, eene
restauratie waarbij zeer zeker niet getracht is naar: de ongeschonden overlevering aan het
nageslacht van dit gedenkteeken.

De heer Kalf noemt eenige monumenten, die door historische restauratiën in hun
schoonheidswaarde als historische getuigen zijn vervalscht. Wat zou hij van deze
monumenten zeggen, indien zij volgens het recept der voormannen, zooals te Gouda is
geschied, waren behandeld? Ik zou meenen, dat bij eene onpartijdige beoordeeling de
qualificatie heel wat minder malsch zou uitvallen.

De herstelling dezer monumenten dagteekent van jaren herwaarts, toen noch de
heer Kalf, noch mijn persoon restauratiën konden beoordeelen, zij zijn geschied in een
tijd, toen met restaureeren nog ondervinding moest opgedaan worden.

De heer Kalf meent ten slotte, dat een Regeerings-Commissie noodig zou zijn,
aan welke advies omtrent restauratiewerken zou worden gevraagd en het toezicht op de
uitvoering zou kunnen worden opgedragen.

Een dergelijke Commissie kan op drieërlei wijze worden samengesteld. In het
eerste geval zoodanig, dat de leden allen of bijna allen de nieuwe richting zijn toegedaan,
in het tweede geval zoo, dat de meerderheid de historische lijn volgt en in het laatste
geval zoo, dat de eene helft lijnrecht tegenover de andere staat. In de beide eerste
samenstellingen zou er eene onbillijkheid plaats hebben tegenover de minderheid en in
het derde geval zou het geharrewar, dat in het College van Rijksadviseurs plaats had,
ook in deze Commissie beginnen, met het gevolg dat ook deze Commissie weldra weer
opgeheven zou moeten worden.

Onze zienswijzen, geachte heer Kalf, alhoewel eenige aanrakingspunten hebbende,
loopen te veel uiteen, dan dat verdere pennenstrijd vruchtbaar zou kunnen zijn, en ik
wil het daarom hierbij laten.

Alvorens echter te eindigen, voel ik mij genoopt, U er op opmerkzaam te maken,
dat, al wil men ons hier in Nederland restauratiën in de nieuwe richting opdringen, er
nog geducht veel deskundigen zijn, die aan de archaïstische richting vasthouden.

Zoo schreef de heer Leo van Puijvelde, Hoogleeraar in de Kunstgeschiedenis aan
de Universiteit te Gent, onder het hoofd »Voor de traditie in den heropbouw in België”,
in het »Algemeen Handelsblad” van 7 Febr. 1916, een lezenswaardig artikel, waarin met

115
 
Annotationen