Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 12.1919

DOI Heft:
[Nr. 2]
DOI Artikel:
Boekbespreking
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19838#0094

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
van een altaar, dat daar door Tongersche schippers is gewijd. Maar, zooals de Heer Vollgraff
reeds opmerkte, is op den steen te lezen: burgers van Tongeren en te Vechten ver-
wijlende schippers ^j.

Evenmin vindt men in het boek een volledige bewerking der letterkundige over-
levering of van de Romeinsche inschriften. Toch zijn door de studie der inschriften zeer
belangrijke gegevens te verkrijgen over de inrichting van de administratie, het stelsel van
belastingen, het krijgswezen, de landsverdediging in Romeinschen tijd.

Dr. Holwerda heeft zich bijna uitsluitend beperkt tot de resultaten van zijn eigen
opgravingen. Een geschiedenis van Nederland tot den Karolingischen tijd is het boek
daarbij niet geworden. Veeleer heeft men het te beschouwen als een aantal verslagen over
deze opgravingen, vereenigd tot een geheel met de zeer persoonlijke algemeene beschouwingen
van den Schrijver.

Na de uitvoerige bespreking van het eerste boek van Dr. Holwerda in dit
«Bulletin” door den Heer Vollgraff en na mijn artikel over de alleroudste beschaving in
Nederland (in dit «Bulletin” N. S. IX, 1916, blz. 80—94), is het hier zeker niet de

plaats om nog eens met Dr. Holwerda in debat te treden over zijn opvatting van de

studie der praehistorie of over de beschaving van hunnebedden, grafheuvels en urnen-
velden. Evenmin wil ik na mijn beschouwingen over Nijmegen in den Romeinschen tijd
in den vorigen Jaargang van dit tijdschrift (blz. 76—92 en 93—110) terugkomen öp de
vraagstukken der Romeinsche geschiedenis van Nederland. De uiteenzettingen van
Dr. Holwerda over Nijmegen en de oudste nederzettingen aldaar in het nieuwe boek
geven mij ook geen aanleiding om mijn meening over de archaeologische geschiedenis
der stad te herzien. Slechts één ding wensch ik op te merken. Dr. Holwerda meent
namelijk, dat op het Valkhof een Romeinsch fort lag, gebouwd in den tijd van Drusus.

Maar voor een dergelijk fort, op een zoo belangrijke plaats als de laatste groep heuvels

aan den linkeroever van den Rijn, is het Valkhof zeker niet groot genoeg 1 2 3).

Over de Romeinsche vesting, te Arentsburg bij Voorburg ontdekt, heb ik mijn
meening gezegd in »Mnemosyne” (N. S. XLVI, 1918, blz. 83—100). Dr. Holwerda

1) Een dergelijke vergissing wil ik hier nog opmerken in het verhaal van de onderwerping der
Friezen door den Romeinschen veldheer Corbulo. Dr. Holwerda schrijft, dat Corbulo bij die gelegenheid
aan de Friezen een soort van staatsbestuur gaf «voorzoover Germanen zich laten regeeren”.

Deze laatste uitdrukking is ontleend aan het verhaal van den Romeinschen geschiedschrijver Tacitus,
aan wien wij ook het bericht danken over de onderwerping der Friezen. Tacitus gebruikt de uitdrukking
evenwel niet in het verhaal over de maatregelen van Corbulo, die onder de regeering van Keizer Claudius
in 47 in Friesland een Romeinsch bestuur wilde vestigen, maar als hij vertelt van de komst te Rome
onder Keizer Nero in 58 van voorname Friezen, die bij hun volk gezag uitoefenden «voorzoover
Germanen zich laten regeeren”.

2) Dr. Holwerda noemt Nijmegen een «Romeinsche kolonie”. Dit is niet juist. Zelfs gebruikt
hij een enkele maal de uitdrukking »de Batavenkolonie Noviomagus”, Moet dit beteekenen »de
Romeinsche kolonie in het land der Bataven” of »de nederzetting der Bataven met het recht

eener colonia”?

84
 
Annotationen