Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 12.1919

DOI Heft:
[Nr. 2]
DOI Artikel:
Boekbespreking
DOI Artikel:
Ingezonden
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19838#0095

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
spreekt in zijn nieuwe boek wederom het vermoeden uit, dat de naam van deze vesting
was Praetorium Agrippinae, naar de echtgenoote van Keizer Claudius, die omstreeks het
midden der eerste eeuw regeerde. Naar mijn meening was het Forum Hadriani. Maar
ook op dit vraagstuk wensch ik thans niet terug te komen.

Opmerkelijk is het, dat Dr. Holwerda een geheel andere voorstelling geeft van
het onderzoek in den bodem van Arentsburg dan Dr. Van Giffen, de geoloog die dit
onderzoek heeft geleid (verg. Dr. A. E. van Giffen. Verslagen der Geologische Sectie
van het Geologisch-Mijnbouwkundig Genootschap II, blz. 170—176).

In dezelfde verhandeling geeft de Heer Van Giffen ook een verslag van onder-
zoekingen in den kunstmatigen heuvel, waarop het dorp Valkenburg aan den Rijn is
gebouwd, tusschen Katwijk en de Haagsche Schouw.

Het zou goed zijn, als de Heer Van Giffen zijn opmerkingen eens op een minder
ontoegankelijke plaats bekend maakte. Want in dien heuvel heeft hij de overblijfselen
ontdekt van een Romeinsch fort. Dat is een ontdekking van groot belang voor onze
kennis van de inrichting der Romeinsche verdedigingslinie in ons land. Tegelijkertijd is
het een krachtig argument tegen de opvatting van deze linie, die Dr. Holwerda voorstaat.
Want naar zijn meening liep de linie langs den Zuidelijken oever van de Waal.

Niet gelukkig is Dr. Holwerda geweest in het laatste deel van zijn werk met de
beschouwing over de Frankisch-Saksische beschaving. Zijn veronderstellingen over de
bevolking van ons land, over de herkomst der Franken, over het ontstaan van de kunst
uit den tijd der groote Volksverhuizing berusten op geen degelijken grondslag. Maar
daarnaast moeten wij de aandacht vestigen op de levendigheid van zijn beschrijving der
opgravingen in de Saksische en Frankische burchten, de Hunenborg in Twente en de
Hunneschans aan het Uddelermeer.

De persoonlijke ondervindingen van Dr. Holwerda, zijn eigen ontdekkingen en
naspeuringen, geven aan zijn werk een zeer bijzondere beteekenis. Kunnen wij veelal
niet meegaan met de al te persoonlijke theoriën, die hij verbindt met zijn onderzoekingen,
wij willen zijn groote verdiensten niet vergeten. Want door zijn opgravingen is hij de
ontdekker geworden van Nederland s vroegste geschiedenis.

A. W. BIJVANCK.

□ INGEZONDEN.



Aan de Redactie van het Bulletin van den
Ned. Oudhk. Bond, Leiden.

Mijne Ideeren,

Ik heb de Museum-brochure slecht gelezen of slecht verstaan, betoogt de Heer H. deG.
in uw laatste nummer. De voorschriften van den Bond gelden slechts voor Plaatselijke
historische musea, en ik heb gesproken of ze voor kunstmusea moesten gelden. Dat is
dus abuis. Maar de Heer H. d. G. rangschikt alle plaatselijke historische musea onder

85
 
Annotationen