Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 12.1919

DOI Heft:
[Nr. 5]
DOI Artikel:
Hudig, Ferrand W.: Aanwinsten van het Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst
DOI Artikel:
Overvoorde, J. C.: Kunstschutz im Kriege
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19838#0217

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
porcelein kon wedijveren. Maar bij dit bedrijf, dat kort daarop naar Brïstol werd
verplaatst, ontbrak het aan oordeelkundige zakelijke leiding en in 1781 moest de fabriek
reeds worden opgeheven.

In de 19de eeuw heeft Josiah Spode van 8tohe upon 'Crent in Staffordshire al
zijn concurrenten overtroefd door een nieuwe combinatie van veldspaath, beenderasch,
petuntse en kaolin. Hieruit vervaardigde hij een materie, die tusschen »pate-dure” en
»pate-tendre” instaat. Zij is gelijkmatig doorschijnend en voor volmaakte afwerking geschikt.
Het wit is koud en de glazuur meer zacht dan glanzend. Door alle nog werkende
porceleinfabrieken in Engeland wordt deze grondstof thans gebruikt.

October 1919. FERRAND HUDIG.

KUNSTSCHUTZ IM KRIEGE.

Met de nadere kennismaking met dit onder leiding van prof. P. Clemen uit-
gegeven werk wachtte ik totdat ik in September 1.1. de gelegenheid vond enkele der
meest geteisterde plaatsen aan het Westfront als Yperen, Atrecht, Reims, Dinant en
Leuven te bezoeken. Het was toch te verwachten, dat ook dit boek, dat het karakter

draagt van een officiëele uitgave, niet geheel vrij zoude zijn van een polemisch karakter

en dat althans niet alle medewerkers zich zouden hebben kunnen onttrekken aan den
eenzijdigen kijk op de gebeurtenissen, die nu eenmaal in den tijd van hevige massa-
verblinding aan beide groepen van strijdenden niet vreemd pleegt te zijn.

In alle couranten en in tal van gelegenheidsgeschriften is reeds een beeld gegeven
van de verwoesting, die door den oorlog onder de ons allen bekende en zoo geliefde
monumenten in België en Noord-Frankrijk is aangericht, doch de werkelijkheid overtreft

het meest drastische beeld en diepe weemoed bevangt ons bij het betreden van de

%

doodenstad van Yperen, waar nog slechts enkele brokstukken der machtige hallen te

midden der puinmassa’s opsteken. Het prachtige, droomende stadje is weggevaagd,

vermorseld door het onafgebroken geschutvuur en slechts enkele uitgebrande gevelbrokken,
zooals van het huis aan de straat van Dixmuiden n°. 54 (uit 1544), herinneren aan den
rijken schat van Oud-Vlaamsche architectuur. In het langzaam herlevende, even moedig
verdedigde Atrecht is geen huis onbeschadigd en het sierlijke raadhuis is tot eene
prachtruïne ineengeschoten. Reims is niet minder geteisterd en met diepe ontroering zien
wij den uitgebranden romp van de machtige kathedraal te midden der puinhoopen
oprijzen, wel ernstig beschadigd, doch toch nog fier de transen ten hemel heffend als
een gewonde reus.

Dinant en Leuven herinneren ons aan daden van opzettelijke vernieling, onmen-
schelijkheden, zooals wij alleen in ver achter ons liggende tijden van barbaarschheid
mogelijk achten, en bij de herinnering hiervan lijkt het eene bespotting om te spreken
van bescherming van kunst in oorlogstijd.

Voor zooverre prof. Clemen in het inleidend woord tracht om Duitschland vrij

207
 
Annotationen