Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 12.1919

DOI Heft:
[Nr. 3]
DOI Artikel:
Weve, Jan J.: Monumenten van geschiedenis en kunst in Nijmegen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19838#0109

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Eerst toen de Noormannen in de 9de eeuw Dorestad en andere plaatsen aan den
Rijn te zwaar bestookten en de Friesche handelaren hun geluk langs den beter beschermden
bovenrijn, in Keulen en Mainz, gingen beproeven, schijnt de Waal drukker scheepvaart
gekend te hebben en kan ook Nijmegen tot meer welvaart zijn gekomen.

Dat evenwel de Merovingische vorsten, evenals hunne voorgangers de Romeinen,
in Nijmegen een burcht, of sterkte bezaten lijdt geen twijfel.

Karei de Groote verleent aldaar reeds in 777 »palatio publico” schenkingen aan
het bisdom Utrecht, in een tijd, toen hij zeker nog niet met den bouw van een nieuwe
palts was begonnen. Waarschijnlijk werd daartoe eerst’ bij zijn tweede bezoek in 806
besloten en liet de keizer bij zijn dood in 814 het bouwwerk onvoltooid achter.

Lodewijk de Vrome (814—840), Karel’s
opvolger, die herhaaldelijk te Nijmegen verblijf
hield, zou dan het werk van zijn vader grooten-
deels, zoo niet geheel, hebben voltooid. Tijdens
den landdag, dien hij er in 830 hield, stroomde
volgens de kroniekschrijvers »geheel Germanie”
naar Nijmegen te zamen. Dit zou getuigen voor
de uitbreiding, die de nabij den burcht gelegen
stad inmiddels had ondergaan, want de burcht
zelf, hoe grootsch ook aangelegd, was onge-
twijfeld te klein om het gevolg van zooveel
vorsten te herbergen.

De beteekenis, die de stad Nijmegen door
Karel’s burchtbouw had gekregen, heeft zij door
de eeuwen heen weten te handhaven. Haar
eigenlijke geschiedenis vangt dan ook met den tijd
van den grooten Franken-koning en Romeinsch-
keizer aan en valt aanvankelijk met die van de
palts te zamen. Nadat bij het verdrag van
Meerssen in 870 een blijvende grens tusschen
de gebieden van Lodewijk den Duitscher en Karei den Kalen tot stand was gekomen,
kwamen Nijmegen en de burcht aan het duitsche rijk.

Het waren de dagen, waarin de Noormannen aanzienlijke gedeelten van Europa be-
stookten. In 880 drongen zij binnen het nog onversterkte Nijmegen, dat zij met een hoogen wal
en een gracht omringden, waarna zij zich ter overwintering in het koninklijke paleis verschansten.
Lodewijk III, de zoon en opvolger van Lodewijk den Duitscher, belegerde de indringers, die
een verdrag met hem sloten, de opgeworpen vestingwerken slechtten en het paleis verbrandden.

Voor' de laatste maal plunderden Noorsche benden in 925 de toen nog steeds
open stad. Met behulp van de burchtbezetting werden zij verdreven en nu brak voor
Nijmegen een tijdperk aan van rust.

99
 
Annotationen