Hoe verfijnd ook van smaak, kunsthistorische kieskeurigheid kende men toen ter tijd nog
niet en bij het zoeken naar Grieksche en Romeinsche oudheden vond men veelal voldoende
bevrediging bij het werk der renaissance. Naast de nieuwe opgravingen van Pompeji
bleken vooral Raphael’s sierlijke grottesken in de loggia’s van het vatikaan een bijna
onuitputtelijke bron voor het vinden van motieven. En reeds stond Wedgwood met een
nieuw materiaal klaar om hiervan dankbaar gebruik te maken. Zijn »jasper” was een
samenstelling van zwaarspaath, pijpklei, kwarts en koolzuur barium, die, van nature wit,
door toevoeging van een weinig cobalt, blauw gekleurd werd. Op deze. grondstof werden
van een porceleinachtige substantie fijnbesneden witte applieken aangebracht; na het
bakken vormden deze met den ondergrond een vast geheel, dat met antiek glas een
uiterlijke overeenkomst had. Zoo was het werk dat omstreeks 1775 ontstond. Later, de
uitvinding dateert van 1777, werd de klei niet
meer door en door gekleurd, maar de verfstof
alleen van buiten aangebracht, zoodat nu bij den
hoofdvorm het wit een grootere rol begon te
spelen. Het materiaal was daarbij doorschijnend
geworden en door het uitslijpen van patronen
werden de lichteffecten nog verhoogd. Het kopje
(fig. 5) geeft een goed voorbeeld van dit werk.
De »jasper dip”, zooals de technische term voor
deze nieuwe vinding luidt, komt in verscheiden
kleuren voor, behalve in donker- en lichtblauw,
in groen, paars, geel en zwart.
Een curiositeit van Wedgwood was de
nabootsing van paarlemoer. Op een violetkleurigen
ondergrond, die al de toevalligheden der natuur
vertoonde, werd een metaalglans aangebrachtx).
Zulk »luster”-werk, uit Perzië afkomstig, is vooral
Fig. 6. Bow-porcelein. 1745/76.
door het bpaansch-Moorsche aardewerk en de
majolica van Gubbio bekend. Op het vasteland benoorden de Alpen komt het zelden
voor; een enkele maal wordt het op tegels in Nederland aangetroffen, waarvan de herkomst
niet met zekerheid bekend is. Daarentegen schijnen in Engeland omstreeks 1780—1825
verschillende fabrieken, vooral in Sunderland en Newcastle on Tyne, zich op dit werk
toegelegd te hebben, zoodat het volstrekt niet uitgesloten is, dat ook de in Nederland gevonden
tegels van daar zijn ingevoerd.
II.
Evenals het Engelsch aardewerk door de bijzondere gesteldheid van den bodem
langzamerhand een eigen karakter verkreeg, zoo nam ook de porceleinbakkerij ongemerkt
1) De reproductie van een nieuw aangeworvan stuk op dit gebied is om technische redenen
achterwege moeten blijven.
199
niet en bij het zoeken naar Grieksche en Romeinsche oudheden vond men veelal voldoende
bevrediging bij het werk der renaissance. Naast de nieuwe opgravingen van Pompeji
bleken vooral Raphael’s sierlijke grottesken in de loggia’s van het vatikaan een bijna
onuitputtelijke bron voor het vinden van motieven. En reeds stond Wedgwood met een
nieuw materiaal klaar om hiervan dankbaar gebruik te maken. Zijn »jasper” was een
samenstelling van zwaarspaath, pijpklei, kwarts en koolzuur barium, die, van nature wit,
door toevoeging van een weinig cobalt, blauw gekleurd werd. Op deze. grondstof werden
van een porceleinachtige substantie fijnbesneden witte applieken aangebracht; na het
bakken vormden deze met den ondergrond een vast geheel, dat met antiek glas een
uiterlijke overeenkomst had. Zoo was het werk dat omstreeks 1775 ontstond. Later, de
uitvinding dateert van 1777, werd de klei niet
meer door en door gekleurd, maar de verfstof
alleen van buiten aangebracht, zoodat nu bij den
hoofdvorm het wit een grootere rol begon te
spelen. Het materiaal was daarbij doorschijnend
geworden en door het uitslijpen van patronen
werden de lichteffecten nog verhoogd. Het kopje
(fig. 5) geeft een goed voorbeeld van dit werk.
De »jasper dip”, zooals de technische term voor
deze nieuwe vinding luidt, komt in verscheiden
kleuren voor, behalve in donker- en lichtblauw,
in groen, paars, geel en zwart.
Een curiositeit van Wedgwood was de
nabootsing van paarlemoer. Op een violetkleurigen
ondergrond, die al de toevalligheden der natuur
vertoonde, werd een metaalglans aangebrachtx).
Zulk »luster”-werk, uit Perzië afkomstig, is vooral
Fig. 6. Bow-porcelein. 1745/76.
door het bpaansch-Moorsche aardewerk en de
majolica van Gubbio bekend. Op het vasteland benoorden de Alpen komt het zelden
voor; een enkele maal wordt het op tegels in Nederland aangetroffen, waarvan de herkomst
niet met zekerheid bekend is. Daarentegen schijnen in Engeland omstreeks 1780—1825
verschillende fabrieken, vooral in Sunderland en Newcastle on Tyne, zich op dit werk
toegelegd te hebben, zoodat het volstrekt niet uitgesloten is, dat ook de in Nederland gevonden
tegels van daar zijn ingevoerd.
II.
Evenals het Engelsch aardewerk door de bijzondere gesteldheid van den bodem
langzamerhand een eigen karakter verkreeg, zoo nam ook de porceleinbakkerij ongemerkt
1) De reproductie van een nieuw aangeworvan stuk op dit gebied is om technische redenen
achterwege moeten blijven.
199