Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 3.1910

DOI Heft:
Nr. 1
DOI Artikel:
Verslag der Commissie ter Voorbereiding van Wettelijke Monumentenbescherming
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19799#0026

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
aard brandgevaar medebrengt of die, door rook of gassen, welke zij ontwikkelt, de materialen,
waaruit het monument is opgetrokken, zou kunnen aantasten. Het is b.v. een bekend feit,
dat sommige soorten van bergsteen spoedig verweeren onder den invloed van fabrieksrook 1),
en baksteenbouwwerken kunnen door den zwarten neerslag van de verbrandingsproducten
eener fabriek geheel bedorven worden. Door haar in de mogelijkheid te stellen van dergelijke
gevaren, die een monument bedreigen, steeds tijdig te vernemen, geeft men de Rijkscommissie
gelegenheid te pogen deze gevaren af te wenden door, op de in art. 7 der Hinderwet
aangegeven wijze, bezwaar in te brengen tegen de oprichting eener nadeelige inrichting.

10. Roerende zaken, wegens de daaraan door de daartoe gerechtigden gegeven bestemming,
kennelijk tot onroerende zaken behoorende, worden, indien zij belang bezitten voor geschiedenis
of kunst, als onroerende zaken beschouwd.

Toelichting. — Veel grooter bezwaar dan de bescherming van onroerend goed
levert die van roerende goederen. Willen deze laatste inderdaad beschermd zijn tegen
vernietiging, wijziging en vervoer naar het buitenland, dan geeft in de eerste plaats hunne
klasseering zeer groote moeilijkheden, daar hun bestaan in den regel alleen met toestemming
van hunne eigenaren is te constateeren, zoodat, wil men niet geheel afhankelijk zijn van
dezer welwillendheid, aan de klasseeringscommissie een zeer uitgebreid toegangsrecht zou
verleend moeten worden, dat, bepaaldelijk tegenover kerkbesturen en particulieren, in ons
land zeker tegenkanting zou ondervinden. Het toezicht op de naleving der beschermende
bepalingen zou vervolgens groote moeilijkheden medebrengen, en eindelijk ware een verbod
van vervreemding niet te handhaven, zonder dat daarnaast stond de bepaling, dat dit
vervalt, indien de Staat geen gebruik maakt van een hem toe te kennen recht van voorkoop.
Intusschen zou in de praktijk de Staat waarschijnlijk, na den eigenaar eerst allerlei last
te hebben aangedaan, zich onmachtig moeten verklaren zelf den aankoop te doen en tot
de vervreemding alsnog vergunning geven. Voorshands schijnt voor de bescherming van
roerende monumenten van geschiedenis en kunst — behalve in na te noemen geval —
het beste middel: de belangstelling der eigenaren op te wekken (hetgeen reeds eenigermate
geschiedt door de werkzaamheid der beschrijvingscommissie), en vervolgens de beschikbaar-
stelling van ruime middelen voor den aankoop van kunstvoorwerpen van Staatswege, hetzij
met gelden van den Staat, hetzij met gelden van particulieren, gelijk dit zoo uitmuntend
wordt bevorderd door de Vereeniging »Rembrandt".

Intusschen is er eene groep van roerende monumenten, welker wettelijke bescherming
dringend noodig en ook zonder te groot bezwaar uitvoerbaar is, n.1. die roerende goederen,
welke kennelijk, wegens de daaraan door de daartoe gerechtigden gegeven bestemming,
tot een onroerende zaak behooren en derhalve daarvan als het ware deel uitmaken. Men
denke b.v. aan het choorgestoelte in eene kerk, aan losse onderdeden van een grafmonument,

1) Reeds in 1683 werd volgens Lethaby (Westminster Abbey and the Kings craftsmen, London,
1906,) vastgesteld, dat het verweeren der Westminster abdij te Londen aan de inwerking van steen-
kolenrook was toe te schrijven. Vgl.: Die Denkmalpjlege, IX, S. 106.

14
 
Annotationen