Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 3.1910

DOI issue:
Nr. 2
DOI article:
De Wild, C. F. L.: Rapport, uitgebracht aan de commissie van het Stedelijk Museum te Haarlem
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19799#0057

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
vernislagen, die de eigenlijke schilderij bedekken. Laten wij nagaan, wat er ongemerkt kan
gebeuren, wanneer deze lagen zoodanig in verval geraakt zijn, dat zij de verflaag niet
meer kunnen beschermen.

Het is te begrijpen, dat de genoemde invloeden hun vernietigend werk door en
onder het vernis ongestoord zullen kunnen voortzetten. Het gevolg daarvan is, dat het
bindmiddel der verven wordt aangetast, d. w. z. eveneens blind wordt, hetgeen door den
toestand van het vernis aan onze waarneming ontsnapt.

Ik moet hier noodzakelijk op dat bindmiddel terugkomen.

Men kan op goede gronde aannemen, dat Frans Hals zijn verven liet wrijven met
lijn- of papaverolie. Het hoofdbestanddeel dezer drogende oliën is de linoleine, welk
organisch zuur tevens de bewerker van het drogingsproces is. De zeer ingewikkelde en
onderling uiteenloopende theorieën over dat proces kan ik hier overslaan en volstaan met
te zeggen, dat in hoofdzaak door opname van zuurstof uit de lucht een vaste stof wordt
gevormd, die door Mulder linoxyne genoemd werd. Onder vermeerdering van volume
nemen zij daarbij 10—12 % in gewicht toe. Worden dezen oliën wat dik opgezet, dan
vertoonen zij na het drogen een ongelijke oppervlakte. Door de zuurstofopname vormt
zich n.1. het eerst aan het oppervlak een linoxynehuid, die een grooter volume heeft dan
de daaronder liggende nog vloeibare olie. Doordien nu de huid aan haar grenzen is
vastgedroogd, is daarbuiten geen uitzetting mogelijk, en vindt er een beweging naar boven
plaats, waardoor ten slotte een golfvormige oppervlakte ontstaat. Dunne lagen, waarbij
geen inzinking der huid kan plaats hebben, drogen daarom met fijne rimpels op. Het is
dus deze stof, waaraan een schilderij haar optisch effect ontleent, hetgeen duidelijk wordt
door de verschillende werking van olieverf en pastel. De linoxyne is in alle vette en
etherische oliën onoplosbaar en heeft een buitengewoon weerstandsvermogen. Dit heeft
echter natuurlijk zijn grenzen. Door de voortdurende condensatie en het weder verdampen
van waterdamp uit de lucht, wordt de linoxyne, hoewel veel langzamer dan harsvernissen,
evenals deze aanvankelijk dof en later geheel ondoorschijnend. Naar men weet kunnen
door een zekere behandeling (waarover straks nader) zulke vernissen weder doorzichtig
gemaakt worden; dezelfde middelen om de linoxyne weder in haar vroegeren toestand terug
te brengen falen echter maar al te dikwijls. Wij kunnen dus zeggen, dat de partijen eener
schilderij waar de de verfstoffen omhullende en insluitende linoxynelaag blind is geworden,
voorloopig veelal als verloren zijn te beschouwen. Tot dusverre ontmoette ik zulke plekken
alleen in sterk oliehoudende verven als rauwe en gebrande terra di Sienna, ivoorzwart e. a.
en niet b.v. in loodwit. Hieruit volgt duidelijk, dat het behoud der schilderijen direct
afhankelijk is van den staat der bindmiddelen en deze weder van het vernis, zoodat dit
laatste steeds zoo veel mogelijk intact behoort gehouden te worden.

Hoe kunnen wij dat bereiken ?

Door de algemeen bekende regeneratiebehandeling volgens Von Pettenkofer, welke
berust op het vrijwillig absorbeeren van vervluchtigenden alcohol door de hars, kan men
een vernis, dat zijn physischen samenhang verloren heeft regenereeren, d. i. zijn oorspronkelijke

45
 
Annotationen