Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]: Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond (2.Ser. 3.1910)

Gouda, daar zij nu zelf ter dagvaart kon komen en voortaan slechts den landsheer naar
de oogen behoefde te zien.' Toch had voor Gouda de vereeniging met de Grafelijkheid
een andere beteekenis dan voor menige andere Hollandsche stad. De machtigste en meest-
beteekenende Heer van Gouda was natuurlijk Jan van Beaumont en gedurende diens bijna
vijftigjarig bestuur (1308—1356) was tengevolge van de nauwe betrekking, waarin Beaumont
tot den Graaf van Holland stond, Gouda zoo goed als een grafelijke stad en deelde 't
dan ook in de meeste voorrechten, die de overige landsheerlijke steden genoten J). En de
Graven van Blois hebben gedurende den korten tijd, dat zij Heeren van Gouda waren,
in dien toestand geen verandering gebracht. Ook zij waren den landsheer verwant en

Afb. 1. Groote- of Sint Janskerk, van dc Markt gezien.

bovendien waren zij er de mannen niet naar, om Gouda meer dan noodig zijn afhankelijkheid
te doen gevoelen. De rijke Graaf Jan van Blois gaf zelfs aan de stad menig privilege,
dat de landsheer zich duurder zou hebben laten betalen.

Tijdens het bestuur van Jan van Beaumont en de Graven van Blois kon Gouda
zich dan ook ongestoord ontwikkelen en tot zulk een bloei geraken als de gunstige ligging
der stad deed verwachten.

De oorspronkelijke vestiging van hen, die op allerlei wijze van de scheepvaart
leefden, werd weldra gevolgd door een nieuwe, en wel van Vlamingen, die, door de
in hun land heerschende onlusten verdreven, zich ook in Gouda neerzetten en hier laken-

1) Zoo kreeg bijv. Gouda in 1352 van Jan van Beaumont het zoo belangrijke recht van accijnsheffing.

77