Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 3.1910

DOI Heft:
Nr. 6
DOI Artikel:
Huffel, Nicolaas Gerhardus: Olieverf en Vernis
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19799#0221

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
der te vernissen voorwerpen met heete doeken, en behandeling met volmaakt droge kwasten.

Aangezien een balsem uit den aard der zaak door de verharsing aan de oppervlakte
het vloeibare deel om zoo te zeggen in taaie zakjes opsluit, dringt een dergelijke balsem
in nauwere spleten in 't geheel niet door.

Des te gemakkelijker echter worden spleten gevuld naarmate de balsem meer verdund
is, waarvoor terpentijn geheel schadeloos gebruikt kan worden.

Is de aldus opgebrachte harslaag die na verdamping van de terpentijn overblijft
te broos, terwijl overigens de harssoort door glans of iets dergelijks begeerlijke eigen-
schappen heeft, zoo wordt ze gemakkelijk beter houdbaar gemaakt door bijvoeging van
geringere of grootere hoeveelheden eener niet zoo snel verharsende olie.

Ik heb ondervonden dat de lakfabrikanten aldus vrijwel alles kunnen maken wat
het hart begeert.

Een punt dat voor de schilderstechniek misschien niet van belang ontbloot is, en
dat ik uit mijne ervaring ontleen is het volgende.

Ik heb veelvuldig gebruik gemaakt van vernissen die op metalen werden aange-
bracht bij verschillende temperaturen. Bij circa 110' celsius werd de laag na langdurige
besproeing met lucht van die temperatuur vast, en zeer bleek geel, bij 130' goudkleurig
en bij 150° bronskleurig.

Is eenmaal de normale temperatuur J) bij het tot stand brengen van de laag over-
schreden, dan zal bij temperaturen daar beneden, nimmer nog kleursverandering door
verdere oxydatie te wachten zijn.

Zooals ik boven reeds aanstipte kan m. i. dan ook met vrucht van de ervaringen
in de techniek opgedaan in dien zin gebruik gemaakt worden, dat voor het vernissen
gebruik gemaakt wordt van lakken of vernissen, die bij eene temperatuur van bijv.
50J celcius eerst practisch hard worden 3).

Die vernislagen zullen bij de gewone kamertemperatuur waarschijnlijk nooit, en in
alle geval slechts uiterst langzaam veranderen, ze blijven bovendien bij jarenlange aan-
raking met water, geheel onveranderd.

Deze regelen danken hun ontstaan aan het lezen van het Bulletin, in 't bijzonder
aan enkele artikelen van de Heeren Prof. J. Six en C. F. L. de Wild.

Of in de »Meid die melk uitgiet" glacislagen voorkomen of niet is mij niet ter
beoordeeling, maar het verschil tusschen dergelijke lagen en wat men de vernislaag noemt
is niet essentieel, en Prof. Six heeft groot gelijk daarop met nadruk te wijzen.

Of over 't algemeen op schilderijen glacislagen van doorschijnende kleur, hetzij
ter verlevendiging hetzij tot demping aanwezig zijn, ik geloof dat de fotografie door
kleurenfilters daarin wel licht kan verschaffen, mogelijk ook het bezien door gekleurde
glazen. Denken wij ons twee soorten grijs naast elkaar:

1) 15° celsius.

2) 50 > celsius is eene temperatuur, laag genoeg om gevaar voor behandeling met lucht van deze
temperatuur als uitgesloten te kunnen beschouwen.

209
 
Annotationen