Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 3.1910

DOI Heft:
Nr. 6
DOI Artikel:
Kalf, Jan: De Kerk van Etten (in N. - B.), [2]
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19799#0225

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
en in den zuidelijken muur der oostelijke travee van het middenschipschoor, zonder
echter ruimten te teekenen, waarheen die deuren konden leiden. Dat hier inderdaad
uitbouwen hebben bestaan, leeren ons een paar teekeningen uit 1778 door F. Verrijk (in
de verzameling van het Noord-Brabantsch Genootschap te 's-Hertogenbosch) : op de eene,
die het choor uit het zuidoosten weergeeft, vinden wij tegen de sluitingen van middenschip
en zuider zijbeuk een vertrekje geteekend, dat wel als sacristie zal hebben dienst gedaan,
en op de andere — gezicht op het choor uit het noordoosten (zie afb. 8) — zien wij
dat tegen de absiden van middenschip en noorder zijbeuk eene lage, doch toch nog van een
venster voorziene, ruimte was aangebouwd, die bezwaarlijk meer dan een bergplaats kan
zijn geweest:).

Goossens' teekening van den noordelijken gevel doet ons zien, dat de vensters der
kerk laat-gothische traceeringen hadden. Uit het bestek van de herstelling der kerk in
1647 (zie onder) blijkt, dat de stijlen der vensters van witte steen waren. Ook is daarin
sprake van een witte arduinsteenen «borstwering" (de waterlijst onder de vensters?) en
van wit-steenen »schoottingen" (?) met lijsten.

Uit een in 1644 ingesteld getuigenverhoor betreffende den toestand der kerk, vóór
zij in 1584 door brand was verwoest3), blijkt nog, »dat op de middelste cappe, omtrent
ten halven, heeft gestaen een torenken ende daerin gehangen een cleyne clocke", terwijl
aan de zuidzijde »een portael van steenen muyren" stond.

In dit getuigenverhoor werd door een der ondervraagden verklaard, dat de drie beuken
van binnen waren overdekt »met houten welfsels ofte boogsgewijs" — »dat men noemt
getogen werk", naar een andere getuige zegt. Van dezen laatsten, die het uitvoerigst is
in zijne mededeelingen, vernemen wij ook nog, dat er »een groote schoone orgele" in de
kerk was, »ende aende noortsijte een coor, daerinne was het heilig Sacramenthuysken in
witten steen gehouwen van schoone ende hooge remonstrantie", voorts »dat de glasen
meestendeels sijn geweest met geschilderde figuren", en dat er »vele autaeren, alles wel
doorwrocht ende met schoone cieraten" in de kerk stonden. Met dit laatste stemt overeen,
dat Krüger een lijst van negen altaren geeft, zoodat hun aantal sedert het laatst der
vijftiende eeuw bijna was verdubbeld s).

Overigens bezitten wij voor de kennis van het interieur der kerk nog de door den
plattegrond van Goossens verstrekte belangrijke aanwijzing, dat in de middenbeuk het vier
traveeën diepe choor van het schip was gescheiden door een choorhek, voorzien van twee
deuren, waartusschen een altaar stond. Verder is op dit plan alleen het hoofdaltaar aangegeven,
geplaatst in de absis van het middenschipschoor.

1) Op mijne vroegere reconstructie van den plattegrond (zie blz. 68) is deze laatste ruimte met
de bijbehoorende deur vergeten. Men vindt beide aangegeven op de hier bijgevoegde teekening van
de latere toestanden der kerk (afb. 9).

2) Uitgegeven door Habets, in Sassen's «Tijdschrift voor Noord-'brab. gesch., taal- en letterkunde",
II, kol. 146 vv.

3) Krüger, a. w., III, blz. 356 vv. Omstreeks 1600 waren er 8 altaren in de kerk. Zie Habets,
»De archieven der abdij Thorn", II, blz. 469. Vgl. ook »Taxandria", VIII, blz. 85 vv.

213
 
Annotationen