Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 6.1913

DOI Heft:
Nr. 1
DOI Artikel:
Monumentenzorg, Museumbeheer, enz. in voorloopig verslag, memorie van antwoord en handelingen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19802#0035

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
behandeling van Hoofdstuk V in de Tweede Kamer, b.v. in de maand December, werd
opgemaakt, wat er van de voor het loopende dienstjaar voor aankoop beschikbaar gestelde
gelden nog beschikbaar is en niet meer in de laatste weken van het jaar zal worden
gebruikt, en dit restant bij Nota van Wijziging aan de begrooting van het volgende
jaar werd toegevoegd. De Minister zal te beginnen met de samenstelling der ontwerp-
begroting voor het jaar 1914 met het bovenstaande rekening houden, om alsdan de
nieuwe regeling in te voeren.

Academie van Beeldende Kunsten. In de Memorie van Toelichting betreffende de
loopende begrooting deelde de Minister mede, dat hij in overleg was getreden met het
gemeentebestuur van Amsterdam om tot eene verbetering van het gebouw der Academie
te komen; daarna zou worden voorzien in de door den Minister noodzakelijk genoemde
uitbreiding der leerkrachten. Enkele leden zouden gaarne vernemen, wat ten deze is
gedaan. De Minister deelde mede, dat bij de nadere bestudeering van het schetsontwerp
tot verbouwing bij het Bouwtoezicht te Amsterdam bezwaren waren gerezen tegen de
uitvoering. Daarentegen bleek, dat de gemeente Amsterdam niet ongeneigd was, op een
andere plaats voldoend terrein beschikbaar te stellen voor den bouw van een nieuw vrij-
staand Academiegebouw. Op grond hiervan is in nadere onderhandeling getreden met
het gemeentebestuur van Amsterdam en de Minister vertrouwt, dat binnenkort een contract
tusschen het Rijk en de gemeente aan de goedkeuring van de Wetgevende macht zal
kunnen worden onderworpen.

Wat de door enkele leden uitgesproken vraag betreft, of de aesthetiek der bouw-
kunde aan de Academie wordt onderwezen en zoo niet, om welke reden dit niet geschiedt,
wijst de Minister er op, dat bij de wet van 26 Mei 1870 is voorgeschreven dat o. a. zal
worden onderwezen de wetenschap van het schoon vooral in betrekking tot de beeld-
houwkunst, schilderkunst, graveerkunst en bouwkunst; een afzonderlijke cursus in de
aesthetica der bouwkunde wordt niet voorgeschreven. Komt een nieuw gebouw tot stand
en kan in verband daarmede de reorganisatie van het onderwijs ter hand worden genomen,
zoo kan alsdan ook de vraag worden overwogen, of en op welke wijze de aesthetiek der
bouwkunde beter tot haar recht kan worden gebracht.

T. v. B.

□ □ □
□ □



23
 
Annotationen