Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 6.1913

DOI Heft:
Nr. 6
DOI Artikel:
Neurdenburg, Elisabeth: Oude Noord - Nederlandsche majolika
DOI Artikel:
Six, Jan: Nederlanders in de "Grotte"
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19802#0243

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
herhaald bezoek aan beide collecties van de juistheid van zijn vermoedens moeten kunnen
overtuigen. Maar de bedoeling van dit artikeltje is eigenlijk voornamelijk, de aandacht op
deze nieuwe vondsten te vestigen, in de hoop dat er eenmaal meer zekerheid omtrent de
voorloopers van ons Delftsch zal kunnen worden verkregen. Mogelijk brengen dan nieuwe
opgravingen nog meer licht. Bij mijn poging tot vergelijking der Keulsche en Amsterdamsche
schotels heeft intusschen een mij welwillend afgestane scherf uit de Keulsche vondsten
goede diensten bewezen.

Waar stond nu de fabriek of waar stonden de fabrieken, waar deze majolika
werd vervaardigd? In Delft, waar schotels zijn opgegraven? Of in Haarlem? Zoolang
ons alleen van Haarlem bekend is dat er in zoo vroegen tijd plateelbakkerijen te vinden
waren, zouden we misschien nog het best deze vroege Noord-Nederlandsche majolika
Haarlemsch aardewerk kunnen noemen.

ELISABETH NEURDENBURG.

ES -E m B- - - B

NEDERLANDERS IN DE »GROTTE”.

Bredero schrijft in het leven van Karei van Mander: Hij heeft de voorste geweest
die te Romen de grotten wederomme ghevonden heeft, veel onder de aarde conterfeytende,
als ook veel andere dingen, meest alle de antiquiteyten, slijgtelijck alles wat men voor
vreemt bedenken kon.

Reeds eenige regels vroeger had hij vermeld: «makende grootessen, daer in seer
wel ervaren zijnde.”

Dit is Dr. A. Weege niet ontgaan toen hij er de bevestiging van vond in de lange
gang van Nero’s gouden huis, waar hij onder andere namen las: Carlo van der Mandere
van Muilebek 1574. De eerste, dat heeft Hymans reeds terecht opgemerkt, was hij niet.
Andere waren hem voorgegaan niet alleen in het eind der 16de en het begin der 15de eeuw,
maar ook nog kort van te voren. Toch heeft hij misschien kunnen meenen dat er sinds
lang niemand in was geweest.

Ik neem hier van den Heer Weege alle namen van Nederlanders over om ze voor
onze geschiedvorschers toegankelijker te maken, dan zij in het «Jahrbuch des Archaeologischen
Instituts” XXVIII, 1913, S. 146—148, Abb. 6 en Taf. 16 B, zijn, zonder daarbij zijn
toelichtingen geheel af te schrijven.

Thomas van der A. 1576.

Gabrielus Anto . . van Zierixzee. (Het is jammer dat de Heer Weege den naarn
volgens de letter geeft, niet volgens de plaats. Stonden deze beide namen soms naast
elkander, dan had ik willen vragen of de eerste niet Thomas van Ziricksee kon zijn,
dien Van Mander, Tab. 161 B, onder de leerlingen van Frans Floris vermeldt).

Hieronimo Coich da Bergamo. (Het vermoeden van Dr. Weege, dat wij met
Hieronymus Cock te doen hebben, ligt wel voor de hand, maar voor da Bergamo zoek
ik dan te vergeefs een verklaring).

232
 
Annotationen