Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 6.1913

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Martin, Wilhelm: Mauritshuis, [1]
DOI Artikel:
Gratama, G. D.: Frans Hals Museum der gemeente Haarlem
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19802#0093

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
effect maken daar Dr. Bredius’ drie Rembrandts: de Negers, de Saul en de Homerus,
welke laatste schilderij sedert door den eigenaar van een fraai gesneden vergulde lijst is
voorzien ter vervanging van de zwarte, zoodat een zeer goed geheel is verkregen.

De rangschikking in de benedenzalen is aldus gewijzigd, dat alle schilderijen van
Rubens en van Dijck in de groote zaal aan de Vijverzijde bijeen hangen en dat alle
werken der 15de en 16de eeuw in de tusschenzaal aan de zijde van het Binnenhof zijn
ondergebracht. Verscheidene, b.v. de Seisenegger’s, hebben daardoor beter licht.

Enkele schilderijen zijn naar het op zolder nieuw gebouwde zeer goed verlichte
depót gebracht, waar ze op verzoek kunnen wordeia bestudeerd. Andere zijn aan regeerings-
gebouwen enz. in bruikleen afgestaan. Geen enkel werk echter, dat voor het Koninklijk
Kabinet van Schilderijen van beteekenis is, verdween van de wanden.

Over de sedert de vorige opgave verkregen aanwinsten: de diptiek van Barth.
Bruyn, het legaat v. Pallandt van Eerde en den bruikleen van Gravin Sparre te Stockholm
(schilderij van G. Dou), zal in een volgend nummer worden bericht.

’s-Gravenhage, Mei 1913.


W. MARTIN.

n H H

FRANS HALS MUSEUM DER GEMEENTE HAARLEM.

In het jaar 1828 werd de wensch uitgesproken, dat de schilderijen van Frans Hals,
die in den Cluveniersdoelen hingen, zouden worden overgebracht naar het Raadhuis.
Tiet waren vijf schutterstukken, waarvan de drie maaltijden de Raadzaal en de twee
anderen de Burgemeesterskamer kwamen sieren.

Toen de collectie van de stad zich steeds vergrootte, waren het vooral Mr. Enschedé,
de toenmalige stadsbibliothecaris en archivaris, en de burgemeester Fock, de personen,
die inzagen dat het, met het oog op het publiek, beter zou zijn dat de schuttersstukken
van Elals, vermeerderd met de Regentenstukken uit het Oude-Mannenhuis en het
St. Elisabeth’s gasthuis, een eigen onderdak kregen. Oppositie werd hier tegen gevoerd,
en in den Raad twijfel uitgesproken of er wel menschen naar zouden komen kijken.
Toch werd besloten de doeken, na de te houden Nijverheidstentoonstelling, in de lokalen
daarvoor gebruikt, op te hangen. Zoo ontstond in 1862 het Gemeentelijk Museum van
Haarlem, waaraan nog een oudheidkamer werd toegevoegd en een vertrek voor de martel-
werktuigen. Oorspronkelijk uit twee zalen bestaande, gelegen boven de zuilengang van
den kloosterhof van het Predikheeren of Dominicanen Convent, werd de collectie in den loop
der jaren door de legaten van Mej. F. A. C. van der Burgh en vanjhr. J. C. W. Fabricius
van Leyenburg en een geschenk van den Heer j. C. Gerlings aanmerkelijk vergroot.
Reeds was er eene zaal bijgebouwd, om aan het plaatsgebrek tegemoet te komen, maar
spoedig deed zich dit euvel in steeds sterkere mate gevoelen, zoodat ten laatste de doeken
drie of vier hoog moesten worden opgehangen. De groote collectie Fabricius hing voor-
namelijk in de, naar den schenker genoemde, Fabricius-zaal.

82
 
Annotationen