Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 6.1913

DOI Heft:
Nr. 1
DOI Artikel:
Gelder, H. E. van: De verbouwing van het departement van binnenlandsche zaken
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19802#0037

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Dan is dit hem echter niet gelukt. Ook het bekend worden van de waarschijnlijkheid,
dat het Mauritshuis zou ontzien worden, heeft de publieke opinie niet tot zwijgen gebracht:
men blijft met belangstelling volgen hoe het verder zal gaan. Dat moest nu dezer dagen
beslist worden. Twee dagen toch, vóór dat de Eerste Kamer nu laatstelijk uiteenging
kwam eindelijk des Ministers Memorie van Antwoord bij haar in. Het stuk is niet sterk
van argumentatie zooals wij zoo aanstonds zullen zien, en het lijkt begrijpelijk dat daarom
de Minister trachtte om reeds den volgenden dag het ontwerp aan de orde gesteld te
krijgen en het, vrijwel zonder dat de Kamerleden de stukken hadden kunnnen inzien,
dóór te jagen. Die toeleg slaagde gelukkig niet: ze getuigde van zoo weinig deferentie
voor het oordeel der Eerste-Kamerleden, dat er genoeg van dezen gevonden werden, die
zich binnenskamers met succes tegen de overrompeling verzetten. Zoo werd de beslissing
uitgesteld tot na den lOden Maart, wanneer de Kamer weder bijeen zal zijn. Het zij mij
vergund om al is onzeker of die beslissing bij het verschijnen hiervan niet reeds gevallen
zal zijn T) de zaak hier nog eens ter sprake te brengen, vooral om te zien wat de

minister te stellen had tegenover
de bezwaren door de historici,
oudheidkundigen en kunste-
naars geopperd.

Dit is in hooldzaak een
rapport van Prof. H. Evers te
Delft, waarmede zich de Com-
missie voor de Grafelijke zalen,
blijkens een in de stukken afge-
drukten brief, heeft vereenigd,
ja waarop zij haar geheele advies bouwt. Beschouwen wij dat professoraal rapport dus nader.

Ten opzichte van de «schuine rooilijn” tusschen Binnenpoort en Grenadierspoort,
merkt Z. H. G. op, dat de vrees, dat door verandering van de rooilijn »de Grenadiers-
poort haar eigenaardig karakter zou verliezen, geheel ongegrond” is. Immers: 1°. »de as
van den doorgangsweg blijft geheel dezelfde” en 2°. »de eveneens scheefgeconstrueerde
Middenpoort geeft ook volstrekt geen misstand met den rechthoekig aansluitenden gevel
van Waterstaat.”

Deze redeneering gaat, zooals men ziet, buiten het geopperde bezwaar om. Dat
de schuine weg dóór de poorten niet verandert, wanneer men een naburigen gevel verlegt,
is wat men in het dagelijksch leven »een schrandere opmerking” noemt, maar ze dekt in
de verste verte niet het bezwaar, dat men de ratio van dien schuinen doorgangsweg
kwijtraakt door het verbreken van het logisch verband tusschen gevel en v/eg! Hetzelfde
geldt van het tweede argument. Wij vreezen immers niet, dat de poorten misstaan 1

1) Ten einde in elk geval de Kamer te bereiken werd dit artikel in hoofdzaak reeds geplaatst
in het «Vaderland” van 4 Maart 1.1.

26
 
Annotationen