Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 6.1913

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
De monumentenwet in de Tweede Kamer
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19802#0074

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
»De Minister heeft gezegd, dat de gemeenten zullen gaan eischen, dat zij ontheven
worden van deze impensae voluptuosae. Wat ik echter te dezen aanzien gezegd heb, is
door den Minister dooreengehaspeld. Die soort impensae kwam ter sprake bij monumenten
niet aan openbare lichamen behoorende. Omtrent monumenten, aan openbare lichamen
behoorencle, hebben de gemeenten niets te eischen. Volgens de Gemeentewet moeten zij
een som op de begrooting uittreken voor het in stand houden van hun eigen gebouwen;
zij hebben van het Rijk niets te eischen; alleen zal de Regeering, wanneer zij nood-
lijdend zijn, kunnen helpen.

»Waar de Minister verder gewezen heeft op de groote moeilijkheid, verbonden aan
het maken van een dergelijke wet, stem ik hem dit volkomen toe. Het is een wet, die
zeer zeker alle aandacht verdient en niet in een vloek en een zucht is in elkaar te zetten,
maar zegt de Minister, dat het onmogelijk is een dergelijke wet te maken, dan is hij
blind voor het feit, dat zulke wetten in bijna alle beschaafde landen bestaan en nog pas
gemaakt zijn voor flessen en voor Oldenburg. Waar die menschen dit kunnen, zal het
toch zeker wel aan iemand met zulk een sterk brein, als de Minister heeft, mogelijk zijn.

»Intusschen heeft de Minister gezegd, dat al is het werk niet gemakkelijk, hij het
toch wel wil overwegen. Nu zal ik de beleefdheid hebben, daarbij een vriéndelijk gezicht
te zetten, maar achter de schermen wil ik toch wel zeggen, dat ik mij daaromtrent niet
buitengewoon veel illusies schep. Het wordt dan ten minste vastgelegd in de Handelingen."

Hiermede was de beraadslaging afgeloopen.

De conclusie is duidelijk en bedroevend: de Minister heeft gedurende meerdere
jaren de Kamer en hen die voor het behoud onzer nationale monumenten opkomen en
een wettelijke regeling verlangen, met betuigingen van belangstelling aan de praat gehouden
en toen hij eindelijk kleur moest bekennen, zich van de zaak met een paar holle zinsneden
afgemaakt.

De zaak kan hem niet schelen. —

Het is waarlijk beschamend; elk oogenblik leest men hoe in andere landen
Regeering en Parlement zich de monumenten, welke de nationale geschiedenis illustreeren,
aantrekken. In het begin van Mei geschiedde zulks in Pruissen 1), waar men wil waken
voor een richtige behandeling van opgravingen, een punt ook voorzien in het schema
voor een wetsontwerp door de Commissie van den Oudheidkundigen Bond ontworpen,
doch door onzen Minister geen aandacht waardig gekeurd.

1) Een overzicht van het Pruisisch ontwerp is opgenomen onder de Korte Mededeelingen.

□ □ □
□ □



63
 
Annotationen