Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 6.1913

DOI Heft:
Nr. 4-5
DOI Artikel:
Gelder, H. E. van: Jaarverslag van den secretaris over 1912 - 1913
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19802#0178

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
dat de fraaie Lodewijk XVI gevel van den Haagschen schouwburg liep om omver-
gehaald te worden, waartegen onze Bond zich met tal van andere vereenigingen verzette,
een verzet dat zelfs leidde tot een groote protestvergadering, waar naast den Secretaris
der Rijksmonumentencommissie ook de Secretaris van den Bond het woord voerde. Dit
verzet heeft althans aanvankelijk succes gehad.

Het tweede geval betrof een nog belangrijker monument: het Haagsche Binnenhof
zelf, waar een verbouwing van het departement van Binnenlandsche Zaken het meest
karakteristieke deel van de Vijvergevels voorgoed te bederven dreigde. Bovendien zou
door betimmering van zijn beste licht het Mauritshuis belangrijk schade lijden, terwijl
door de verlegging van de rooilijn tusschen Grenadiers- en Binnenpoort een geestige
architectonische oplossing in zijn tegendeel stond veranderd te worden. De Bond heeft
tegen deze voorstellen tot het laatst met kracht gestreden. Terwijl ’t in eerste instantie nog
mogelijk was, dat het gevaar werd afgewend van het Mauritshuis, bleek echter alle verder
betoog ten behoeve van al het andere nutteloos. Min of meer verbijsterend bovendien
was het te zien hoe, — de enkele getrouwen daargelaten, — de overgroote meerderheid
onzer volksvertegenwoordigers in Tweede en Eerste Kamer noch voor de historische, noch
voor de artistieke bezwaren eenig begrip scheen te hebben, of zelfs te willen voor-
wenden! En, eigenlijk, ook in den Haagschen Gemeenteraad bleek slechts voor enkelen
het verlies van een belangrijk monument een bezwaar van beteekenis te zijn.

Zoo leeren deze beide gevallen, hoe veel, hoe enorm veel er nog te doen valt om
voor de monumentenbescherming de »plaats in de zon” te veroveren, welke zij noodig
heeft, en zij maken duidelijker dan iets anders, welk een arbeidsveld er nog voor den
Bond open ligt.

Een ander geval, dat min of meer gelijke strekking heeft, is de door ons naar
aanleiding van de besprekingen ter vorige jaarvergadering gevoerde correspondentie met
kerkvoogden der Ned. Herv. Kerk te Zutphen. Er was twijfel geopperd of de restauratie
der gewelven in die kerk inderdaad geschiedde met die voorzorgen en zorgvuldigheid
welke met het belang van de teruggevonden gewelfschilderingen overeenkwam. Ons bestuur
zag zich, — daar die twijfel van zeer deskundige zijde op de Bondsvergadering herhaald
was, — zedelijk verplicht, Kerkvoogden er mede in kennis te stellen en hun aan te
bieden een onderzoek naar de rechtvaardigheid van dieix twijfel in te doen stellen door
een deskundige commissie. De heeren wezen het aanbod zonder meer van de hand; op
ons tegelijkertijd gedaan verzoek om fotografische opnamen te mogen maken van terug-
gevonden schilderingen, vóór dat er iets aan gedaan zou zijn, is niet eens antwoord gekomen.

Commentaar is wel overbodig, en gelukkig is het niet overal zoo: over het
algemeen ondervinden wij wel meer waardeering; zoo werd onze hulp ingeroepen te
Schelluinen, te Vlissingen, te Dordrecht, te Arnhem en te Enkhuizen.

Maar daar lag toch niet onze voornaamste werkzaamheid, evenmin als in het steunen
van de actie van Heemschut enkele malen, ten behoeve van het door dit lichaam met
succes voorgestane reclame-verbod. Wel in het feit dat wij de ten vorigen jare begonnen

167
 
Annotationen