Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 6.1913

DOI Heft:
Nr. 4-5
DOI Artikel:
Boekbespreking
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19802#0201

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
keuze daarvan vereischt heel wat meer dan archivalische of historische kundigheden alleen
zij vereischt den scherpen blik, die het kaf van het koren, de groepen en het dozijngoed
van het voorbeeld weet te onderscheiden.

Het komt ons voor, dat de in dit geval toch voorzeker »ijverig” gebleken secretaris
tegen zijn taak ten volle opgewassen was. Bijgestaan door vele, door hem met dankbaarheid
vermelde helpers, heeft hij met groote nauwgezetheid en kennis, steeds geleid door zijn
goeden smaak een voorbeeldig stuk werk geleverd. Na een lezenswaardige inleiding over
het grondgebied der voormalige Baronie, haar staatkundige geschiedenis, haar kerkelijke
historie en den dorpsaanleg, komt hij tot de beschrijving der plaatsen, over wier ligging
ons een gemakkelijk uit te vouwen, duidelijk kaartje onmiddellijk informeert. Natuurlijk
is bij de inventariseering der verschillende gemeenten, steeds volgens hetzelfde programma,
in het Voorbericht besproken, gewerkt. Aan den rand gedrukte, korte aanwijzingen wijzen
ons den weg, een vette letter geeft de hoofdindeeling. De illustraties toonen, voor zoover
zij uit de werkplaatsen der Commissie zelve komen, vooral, wat een goed geschoold en
voor dit doel bijzonder gekweekt fotograaf vermag. In de, voor een groot deel, opnieuw
opgemeten en in teekening gebrachte plattegronden steekt enorm veel werk en wij waardeeren
hoogelijk den wetenschappelijken zin van Dr. Kalf, die gevoeld heeft, dat bij zulke publicaties
alles, ook de kleinste afwijking van het geometrisch schema van gewicht is.

Het gaat natuurlijk niet aan, dit dikke boek, dat niet gelezen, doch geraadpleegd
wil zijn, hier in onderdeden te behandelen. Wij hebben gezegd, waar het op aankwam
en wij hebben kunnen aantoonen, dat in hoofdzaak zeker aan al die eischen voldaan is.
En meer dan dat is er geleverd; Dr. Kalf heeft zich, zooals we zeiden, van oordeelen
onthouden, gissingen naar meesters heeft hij niet gewaagd, maar hij heeft er slag van het
status-quo der controversen in uittreksel zóó mee te deelen, dat men zich onmiddellijk
orienteeren kan over de litteratuur en over den stand van het onderzoek. Een hoogst
enkele maal ontsnapt den schrijver dan ook wel een korte, bescheiden-voorgedragen conclusie,
zooals b.v. na de beschrijving van het monument van Engelbert II te Breda. Misschien is
zoo iets, strikt genomen, al te veel, maar men kan toch van een geleerde moeilijk vergen,
dat hij steeds verzwijge, wat hemzelf de steenen meedeelden, of schenen mee te deelen,
toen hij, dagelijks bezig met het opnemen en beschrijven der monumenten, de geheele
»einschlagige” litteratuur moest bestudeeren.

Een enkelen keer had wellicht nog iets nauwkeuriger en scherper de restauratie
van verschillende onderdeden kunnen worden besproken, bijv. aan het monument van
Engelbrecht I van Nassau.

Ook omtrent de muurschilderingen in de Groote Kerk te Breda ware misschien
in dit opzicht nog wel iets meer te zeggen geweest. Maar dat zijn slechts opmerkingen,
zooals het niet meer dan een opmerking wil zijn, wanneer wij hier zeggen, dat het bij
nader bezien van den toestand en nauwkeuriger vergelijking der costuums, geenszins zoo
plausibel is, als Dr. Kalf schijnt te meenen, dat de liggende beelden op den sarcofaag
van Jan van Polanen (blz. 100 en 101) uit een vroegeren tijd zijn dan het overige beeld-

190
 
Annotationen