Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 6.1913

DOI Heft:
Nr. 6
DOI Artikel:
Hoogewerff, Godefridus J.: Onbekende Schilder, [1]: Jan van Aken, Abraham Remmers, Gort, Bouman, Wittig
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19802#0247

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
kracht. Het geel van de zandhelling rechts is mat, het groen der boomen, — op het
tweede plan, achter de genoemde helling, waar een bosch begint, — is zwaar en zonder
glans. Naar eenig effect is niet gestreefd. De voorstelling wijst, als men wil, op de
»school” van Wouwerman, de manier is echter niet de zijne, noch ook in ’t minst die
van van Laer. Eenige Italiaansche invloed valt niet te bespeuren.

Dat deze Jan van Aken dezelfde is als de zwager van Lambert van de Velde, die
25 Maart 1661 te Amsterdam werd begraven, mag juist zijn. Overigens werd ook
30 Januari 1698 een Jan van Aken aldaar in de Westerkerk ter aarde besteld ]).

Eveneens in het paleis Corsini, doch niet in het museum, maar in een der salons van
de bovenverdieping, bevindt zich het opmerkelijke landschap, dat hiernevens is afgebeeld:
n°. 349; op doek, 61 X 81 Va c.M.; geteekend links aan den rand: A. Remmers.

Naar de voorstelling mag dit stuk, dat evenals dat van van Aken uit de ver-
zameling Torlonia afkomstig is, onder de »bambocciaden” gerekend worden, doch het
is van een fijner doorvoering en gladder schildering dan de meesters van dit genre
doorgaans vertoonen. De verf is doorzichtig en eenigszins dun opgelegd. Het landschap
is wel goed, maar globaalweg, zonder veel overtuiging van werkelijkheid geschilderd. De
figuren, waarin herinneringen aan Berchem en zijn volgers duidelijk merkbaar worden,
zijn fijntjes geteekend, meer met kleurtjes ingezet dan met kleuren. De hemel is bleek-
goud getint, in vroege avondbelichting, boven groenig blauw in één toon met de tweede
rotspartij en het water. De voorste rotsen (rechts) zijn meer roodbruin getint om met de
figuren te harmonieeren. De opzet is wel wat al te schematisch, hoewel hij niet anders
dan geslaagd kan genoemd worden. Ook de stoffage is handig aangebracht.

Zeer blijkbaar hebben we te doen met een stuk, dat tegen het eind der 17de eeuw
ontstaan is, in een tijd, toen het genre van van Laer, Asselijn en Dujardin al niet zoo
druk meer beoefend werd. In dit opzicht is A. Remmers als een nakomer te beschouwen,
doch als een van goede kwaliteit.

Wat het leven van den schilder aangaat, vinden wij bij v. d. Willigen 1 2) alleen,
dat een Abraham Remme in 1655 te Haarlem leerling was van Hendrik Mommers, en
wij aarzelen niet dit eenzame bericht met de signatuur van het hier behandelde stuk in
verbinding te brengen. Al mag Remmers de wat zwaarmoedige manier van landschap-
schilderen, welke zijn meester eigen was, niet hebben overgenomen of behouden, zoo is
toch zijn werk zoo »Haarlemsch” mogelijk. Als onder de figuurtjes vooral de vrouw op
den ezel met den uitgestrekten arm zeer kennelijk op Berchem wijst (om eens met recht
zinvolle beeeldspraak te gebruiken!), en als de groep klein vee links haast zonder meer
op een stuk van Romeijn overgebracht kan gedacht worden, dan bedenken wij dat ook
deze beide schilders Haarlemmers waren.

Van de werken van Remmers vond ik er alleen nog één ander vermeld, dat

1) Zie E. W. Moes in Thieme-Becker, Allgem. Lexicon der bild. Künstler,l p. 158, met verwijzingen.

2) Haarlemsche Schilders, p. 165.

236
 
Annotationen