Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 6.1913

DOI Heft:
Nr. 6
DOI Artikel:
Kerkwijk, A. O. van: Munt- en penningveiling Wigersma
DOI Artikel:
Dülberg, Franz: Die Utrechter Ausstellung Frühholländischer Kunst
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19802#0254

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
1871, de andere werd in 1908 nabij Ellmendingen (Baden) opgegraven. Wigersma’s
exemplaar verkreeg het Friesch Genootschap voor ƒ310.— Het Kon. Penningkabinet
kwam in het bezit van een zeer zeldzamen goudgulden ten name van Keizer Frederik III
(1440—1493) te Franeker gemunt en van den zoo zeldzamen heelen gouden Frieschen
rozenobel, tusschen 1580 en 1590 geslagen. Ook kwamen proefslagen van arenddaalders
van 1584 en 1597 die verzameling aanvullen. De aardige reeks van 13 sceattas, in Friesland
en te Domburg gevonden, werd voor ƒ60.— door een Rotterdamschen verzamelaar aan-
gekocht, die eveneens den zeldzamen in 1590 te Kuilenburg geslagen gehelmden daalder
voor de Ommelanden, voor ƒ73.— verkreeg. Uit deze muntrubriek vermelden wij ten
slotte nog den gouden afslag van den gulden van Utrecht van 1794, die ƒ 150. — opbracht.
De afdeeling buitenlandsche munten telde slechts weinig belangrijke exemplaren. Zij
bevatte voornamelijk thalers en enkele goudguldens. Hiervan waren een goudgulden van
Meurs uit het einde der 14de eeuw, die ƒ 50.— opbracht en een aureus van den Romeinschen
keizer Anastasius, in de omstreken van Bolsward gevonden, die voor ƒ 30.— aan het
Friesch Genootschap kwam, de voornaamste.

De welvoorziene numismatische bibliotheek, die het slot van den catalogus vormde,
bevatte menig belangrijk of zeldzaam werk. We vermelden hieruit den oudst bekenden
»magazijn-catalogus” van den stempelsnijder en munthandelaar Nicolaas Chevalier uit
1698, die blijkens zijn adreskaart te Amsterdam woonde »op de Singel op de Londense
kay bij de Lijnbaansteeg in de Kurieuse Ruyter”, verder eene hoogstbelangrijke verzameling
van 16 muntplacaten uit het einde der 16de en begin der 17de eeuw en ten slotte een
onuitgegeven handschrift van 1657 door Breukel van Zanten, Raad- en Vroedschap te
Haarlem en Baljuw van Beverwijk, getiteld: »Munt-Kronijk, de Nederlandse Historiën
volgens den Tijd der Gedenkpenningen verklarend, beginnende met het jaar 1437”.
Door den dood van den schrijver heeft deze »Munt-Kronijk” nooit het licht gezien.
’s-Gravenhage. A. O. VAN KERKWIJK.

DIE UTRECHTER AUSSTELLUNG FRÜHHOLLANDISCHER KUNST.

Es kann kaum bestritten werden, dass die hollandische Malerei des siebzehnten
Jahrhunderts eine Angelegenheit der ganzen Menschheit ist ahnlich wie Beethovens
Symphonieen, die Pyramiden, der Faust oder Shakespeare. Einfach durch das Massengewicht,
mit dem die Werke der Rembrandt, Hals, Ruysdael, Hobbema und Cuyp in den meisten
Museen Europas und Nordamerikas auftreten, helfen sie die Stellung unserer Augen und
unseres Gemüts zur Natur im Sinne einer von innen durchwarmenden schmeichlerischen
Liebe zur Einzelerscheinung bestimmen. Möglich ist, dass sich diese Gefühlsrichtung durch
das Vorgehen der allerneuesten Künstler andert. Nicht mehr den Dingen in Liebe zu
dienen und die eigene Seele fast unmerklich in sie hineinzutragen, sondern sie mit harten
scharfen vergewaltigenden Strichen zu beherrschen, ist ja die Losung des Tages. Doch

243
 
Annotationen