Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 10.1917

DOI Heft:
[Nr. 5]
DOI Artikel:
Martin, Wilhelm: Aanwinsten van het Mauritshuis
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19806#0229

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
onder n°. 217 gecatalogiseerde portret van een geestelijke der coll. Simon nog een mans-
portret in het Antwerpsch Museum (coll. van Ertborn) :) en een vrouweportret, dat in

1900 eigendom was (als Jacob Cornelissen) van den Heer Charles T. Crews te Londen.

E. von Bodenhausen heeft in zijn beroemde werk over Gerard David 1 2 3) in hoofdzaak
aan Friedlander’s groepeering van 4 vastgehouden 3). Ei ij kende echter van de 4 schilderijen
slechts 2, en die alleen maar naar fotografieën. Waarom Friedlander in het Brugsche
tentoonstellings-prachtwerk de groep niet verder uitbreidt dan tot 4 portretten, terwijl er
5 tot die groep worden gerekend, is niet duidelijk.

Al deze portretten hebben één punt van overeenstemming, n.1. dat de meester in
de school van G. David en vermoedelijk te Brugge valt te zoeken in het eerste kwart
der 16de eeuw. Onderling vertoonen zij echter nog eenige verschillen en het schijnt mij

nog niet zóó geheel zeker, dat die werken alle van één hand zijn. Althans voor zoover

betreft het portretje in het Mauritshuis moet ik in alle bescheidenheid bekennen, dat ik,
ondanks veel overeenkomst, toch ook eenige kardinale verschilpunten meen op te merken.
De door Hulin, Friedlander en Bodenhausen gesignaleerde overeenkomst is in zooverre
geheel juist, als de plaatsing in de school van G. David, in Brugge, en in het eerste
kwart der 16de eeuw niet valt tegen te spreken, ja m. i. uitermate duidelijk uitkomt.

Evenwel missen de andere in dezelfde groep gebrachte schilderijen, die ik alle (op
dat van de coll. Farrer en dat der coll. Crews na) van aanzien ken, geheel en al het
éclatante, op ’t eerste gezicht bouleverseerende kleureffect, dat b.v. onze schilders het stuk
zoo doet bewonderen, en het zoo sterk sprekende primitieve karakter, dat, ondanks de
vroeg 16de eeuwsche plastische verlangens4 5) van den kunstenaar, niet is onderdrukt en
dat in den tijd van ontstaan als iets ouderwetsch, iets conservatiefs, moet hebben aangedaan.
Het zou ons dus niet verwonderen, indien de specialisten op dit gebied nog eens, bij
nader onderzoek, althans dit stukje uit de Hulin-groep zouden lichten om het te geven
aan een anderen, tot denzelfden kring behoorenden schilder, die, ondanks zijn pogen om
in vroeg 16de eeuwsche stijl te werken, nog meer 15de eeuwsche gevoelens had dan de
anderen en tevens de gave bezat om sterk sprekende, eveneens nog 15de eeuwsche coloristische
effecten te weeg te brengen ü).

Als het dezelfde meester is, dan moet al het andere werk later zijn en moet dit

1) Cat. Antwerpen 1911, n°. 460.

2) München 1905, blz. 229.

3) Grete Ring, »Beitrage z. Geschichte Niederlandischer Bildnismalerie”, Leipzig 1913, blz. 141,
somt, blijkbaar op de geheele genoemde litteratuur steunend, 5 portretten op, n.1. Antwerpen, Berlijn,
Londen Farrer, Londen Colnaghi, en Nardus.

4) Men vergelijke b.v., hoe Massys daarin slaagt in het portret te Chicago, afgebeeld bij Friedlander,
von Eyck bis Brueghel, tegenover blz. 92. De keuze van de lijn van het gezichtssilhouet is dezelfde
als bij het Mauritshuis-schilderij. Men vergelijke tevens het Gossaert genoemde Mansportret te Brussel
n°. 720 (afgeb. in het prachtwerk der Toison d’Or-tentoonstelling).

5) De »glasige Behandlung” en andere eigenschappen, die Bodenhausen, op voorbeeld van
Friedlander (»Repert.” 1903, S. 147) karakteristiek noemt voor deze groep, zijn niet geheel toepasselijk
op ons portret.

217
 
Annotationen