Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 12.1919

DOI Heft:
[Nr. 1]
DOI Artikel:
Oficieele berichten
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19838#0020

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
(b.v. ter zake van het aanbrengen der teekens bedoeld in art. 27 van het landoorlog-
reglement), of ook van de terugtrekkende legermacht; bovendien zal zoodoende een juist
inzicht kunnen worden verkregen in de verbeteringen, waarop gelijk reeds werd gezegd,
gedurende den loop van dezen oorlog kon gewezen worden.

Zoolang de enquête, die het hier betreft, bij de oorlogvoerende staten niet is
ingesteld, kunnen tot verbetering der gewraakte toestanden slechts vragenderwijs eenige
maatregelen worden geopperd. Het begin schijnt dus te moeten zijn een vragenlijst
(questionnaire), zooals er eene hierbij gevoegd is, waarvan punt 1 en 2 op de genoemde
enquête betrekking hebben en waarin onder 3—12 maatregelen ter verbetering in vragenden
vorm zijn genoemd.

Op ééne groote leemte in de verdragsbepalingen van Den Haag kan echter reeds
dadelijk de aandacht gevestigd worden: die tractaten beperken er zich toe eenige algemeene
regelen te stellen, waardoor ook kunstwerken moeten worden beschermd en die in oorlogstijd
nageleefd moeten worden, doch zij onthouden zich ervan iets te doen om de voorbereiding
der bescherming reeds in vredestijd te bevorderen; deze leemte is te voelbaarder met het
oog op het bliksemsnelle begin, dat de moderne oorlog kan hebben. Wat noodig is, is
dan ook wat men teekenend wel genoemd heeft een goede voorbereiding der mobilisatie
van de bescherming der kunstwerken, welke mobilisatie evengoed voorbereiding behoeft
als de militaire; eene inventarisatie van monumenten, zooals in Nederland en elders reeds
gedeeltelijk tot stand is gekomen, is voor zoodanige mobilisatie zeker onmisbaar. Weet
de bevolking, dat de mobilisatie ook diep in het land noodig is met het oog op het
vliegergevaar, dan zal deze ver van de grenzen evenmin panieken behoeven te veroorzaken
als de militaire mobilisatie dat doet.

Niet onwaarschijnlijk is het, dat bij het pogen om de bestaande verdragsbepalingen
te verbeteren de noodzakelijkheid zal blijken om te gaan differentieeren, alnaarmate het
betreft verplaatsbare kunstwerken (schilderijen, enz.), alsmede niet verplaatsbare, doch
wel te beveiligen zaken met kunstwaarde (beelden, enz.), dan wel belangrijke bouwwerken
(monumenten), of zóó éénige kunstcentra als b.v. Florence, dat het belang, dat de geheele
wereld bij hun behoud heeft eene demilitairisatie en onschendbaarverklaring (neutralisatie)
wenschelijk doet zijn. Deze niet als limitatief bedoelde specialisatie, waarmede punt 3—6
zich bezig houden, zoude dan aanleiding geven tot nieuwe bepalingen, die te beschouwen
zullen zijn als uitzonderingen op de thans reeds bestaande gemeenrechtelijke verdrags-
artikelen van den Haag, wier algemeene verbetering voor de zeer talrijke kunstwerken,
die eene bijzondere bescherming niet zullen kunnen deelachtig worden, in punt 9 onder
het oog wordt gezien.

De altijd weer terugkomende groote zwarigheid, die de toepassing der regelen op
de bescherming van kunstwerken in oorlogstijd ondervindt, is van feitelijken aard; hoe
dikwijls heeft men niet hooren beweren door den verdediger, dat het stukgeschoten
bouwwerk niet, door den aanvaller, dat het juist wèl voor militaire doeleinden was
gebruikt? Wie zal het uitmaken? Ook hier kan goede voorbereiding reeds in vredestijd

10
 
Annotationen