Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 12.1919

DOI Heft:
[Nr. 1]
DOI Artikel:
Hudig, Ferrand W.: Nederlansch Museum voor geschiedenis en kunst: Aanwinsten
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19838#0041

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
beeldhouwkunst in bet midden der dertiende eeuw bereikt, nu daalt zij langzamerhand
tot lieftalligheid af, die ten slotte in de veertiende eeuw wel in maniërisme moest ontaarden.
Op het hoogtepunt van dezen tijd, toen liefde en godsvrucht op één lijn gesteld werden,
omstreeks 1300, zou ik deze buste willen plaatsen, en niet alleen om de stralend zalige
en tevens schalksch beminnelijke trekken van haar fijn besneden gezichtje. Houten beeld-
houwwerken uit deze periode zijn in Frankrijk uiterst zeldzaam, minder moeilijk zijn
voorbeelden ter vergelijking in ander materiaal te vinden. De smalle schouders, die nog
aan de Romaansche zuilbeelden herinneren, vindt men in de tweede helft der dertiende
eeuw ook bij de bewegelijke tempelgroep aan het hoofdportaal der cathedraal te Reims,
maar meer dan aan deze doet dit kopje denken aan de vriendelijk aanminnige heilige
vrouwen, die aan de cathedraal
van Amiens de binnentredenden
op het mysterie der gewijde
handeling voorbereiden. Zoowel
bij St. Anna als bij de drie Maria’s
vindt men hier verwante trekken.

Het breede voorhoofd, de wijde
boog der wenkbrauwen, de smalle
oogjes met hooge onderleden zijn
bij de beeldhouwkunst van dezen
tijd in Frankrijk algemeen, maar
opmerkelijk is de overeenstem-
ming in de eigenaardigheid van
den mond. Want ook hier steekt
de smalle bovenlip iets naar voren
en is de mond zoo zacht gesloten,
dat zij ieder oogenblik tot spreken
schijnt geneigd. De hoofdtrekken Fig. 5. Ets van Antonio Tempesta.

van onze buste, tezamen met den

vriendelijken glimlach, vertoont ook het gekleurd ivoren Mariabeeldje der kroningsgroep
in het Louvre (cat. Molinier, 50; afb. Michel Ila, fig. 309) van ongeveer 1280. Maar
al deze beelden zijn deels naïver, deels leggen zij nog meer getuigenis af van vroom
gewijd idealisme. Een klein weinig koketterie laat in ons kopje den wereldschen werkelijk-
heidszin reeds doorschemeren, die de kunstenaars der veertiende eeuw bezielde. Maar ziet
men clan hoe een dergelijk onderwerp een veertig jaar later behandeld werd, en ik zou
hierbij op het Madonnakopje willen wijzen, dat in Laón bewaard werd (afb. Vitry et Brière,
pl. XCVI, fig. 6), dan valt toch op, hoe, bij dezelfde trekken, hier reeds een maniërisme
in het spel komt, waar onze buste nog geheel vrij van is. Na den hoogsten bloei der
groote gothiek der cathedralen en vóór het volledig doorbreken van het realisme, behoort
zij tot een overgangstijdperk, waarin beide stroomingen zich doen gevoelen. Juist de bijna

31
 
Annotationen