Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 12.1919

DOI Heft:
[Nr. 1]
DOI Artikel:
Boekaankondiging
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19838#0052

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
ANTWOORD AAN DEN HEER BUSCHMANN.

Een goed verstaander heeft maar een half woord noodig, maar een slecht verstaander
heeft aan een heel woord nog niet genoeg.

Deze woorden zoude ik willen toepassen op den heer P. Buschmann, waar hij in
het Februari-nummer van Onze Kunst het vlugschrift van den Ned. Oudh. Bond
over de Hervorming en het Beheer onzer Musea bespreekt.

Er zijn in deze bespreking twee punten, die ik meen op den voorgrond te moeten
brengen om aan te toonen, dat hij slecht gelezen of althans slecht verstaan heeft.

Het eerste is, dat hij allerlei bezwaren oppert tegen maatregelen, overwegingen,
voorschriften, of hoe men het noemen wil, die voorgesteld zijn voor de inrichting van
plaatselijke historische musea en waarvan hij meent, dat zij toepasselijk zijn op kunst-
musea. Hij heeft kennelijk over ’t hoofd gezien, dat de geheele afdeeling blz. 61 — 121
tot titel draagt: «Handleiding voor het beheer onzer plaatselijke historische musea” en
verder, dat een der hoofdlijnen van het Bonds-streven er op gericht is, onze kunstmusea
te ontlasten van hetgeen alleen historische beteekenis heeft en ze dus juist te maken tot
plaatsen van kunstgenot, de historische musea daarentegen tot plaatsen van leering, ont-
wikkeling, wetenschap.

Het is het streven, dat overal in de wereld doordringt en dat laatstelijk zoo
treffend tot uitdrukking is gekomen in een Amerikaansch gezegde: een Museum voor
kunst moet een verzameling zijn van zooveel mogelijk kunstwerken en zoo weinig .mogelijk
opschriften; een wetenschappelijk museum daarentegen een verzameling van goed en
uitvoerig geredigeerde etiketten, elk geïllustreerd door een met zorg uitgekozen voorwerp.

Het tweede punt, ten aanzien waarvan de heer Buschmann het vlugschrift en dus
ook de bedoelingen van den Ned. Oudh. Bond ten eenen male verkeerd heeft begrepen,
is de opleiding der a.s. museumambtenaren. »Om blijken van gevoel en smaak”, zoo
zegt hij, «wordt niet gevraagd; principieel verschil tusschen een aspirant-apotheker en
«een aspirant-museum-directeur wordt er niet gemaakt, ieder jongmensch wordt geacht
«voor het baantje in aanmerking te kunnen komen, mits hij de noodige dosis feiten en
«data in zijn hoofd weet te houden.”

Niets strookt minder met de bedoelingen van de ontwerpers der stellingen en der
leden van den Bond, die deze stellingen hebben aanvaard.

Uit de gedachtenwisselingen op de Bondsvergaderingen is duidelijk gebleken en
in de stellingen met hunne toelichting is het niet minder duidelijk uitgedrukt, dat de
Bond lang niet alle doctoren in de kunstgeschiedenis geschikt acht voor de museum-
loopbaan:

«Voor het toelaten tot de museum-loopbaan — zoo leest men op blz. 139 —heeft
«men nog een verderen waarborg (dan de academische examens en de promotie) voor
«de zekerheid, dat de sollicitanten streng zijn gezift: in den eisch (let wel: eisch) van
«stelling 75 en 76, dat aan een vaste benoeming aan een museum een stage of proeftijd

42
 
Annotationen