Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 12.1919

DOI Heft:
[Nr. 4]
DOI Artikel:
Haslinghuis, Edward Johannes: De algemeene vergadering te Nijmegen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19838#0151

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
voorzitter van den Duitschen Denkmalpflegetag naar aanleiding van de door den Bond
uitgezonden circulaires in zake de bescherming van monumenten in tijd van oorlog.

De voorzitter brengt voorts ter sprake, welke houding de Bond zal aannemen
in de kwestie van de aT- of niet-herplaatsing der beeldgroepen op het hek der Schermerpoort
te Alkmaar, waarover een schrijven is ingekomen van den heer Van den Bosch. Hij
kan zich niet vereenigen met het door het Rijksbureau voor de Monumentenzorg gegeven
advies. De heer Haslinghuis zegt, dat de kwestie draait om dit punt: is de beschadiging
der beelden het gevolg van baldadigheid of niet? Er zijn hieromtrent twee uitspraken,
die lijnrecht met elkaar in strijd zijn. Uit de persberichten is niet voldoende gebleken,
dat het hier om een proefneming gaat. De heer Overvoorde is ook tegen het bedoelde
advies en zet uiteen, dat men tot ongerijmdheden komt, als men monumenten op zulke
wijze gaat beschermen. De heer Vogelsang waarschuwt tegen beginselruiterij; men dient
dit geval in zijn bijzonderheid te bezien. Aan het slot van een lange discussie wordt
besloten het bestuur te machtigen, na onderzoek van eenige dubieuse punten, den brief
uit Alkmaar te beantwoorden.

Bij de rondvraag verklaart de heer. Vogelsang zich en anderen onaangenaam
getroffen, door eenige onlangs afgekomen benoemingen. Hij vindt hierin aanleiding een
motie voor te stellen, ten einde de regeering tot eenige behoedzaamheid in den vervolge
te nopen: Hij erkent overigens gaarne dezer waakzaamheid ten aanzien van kunstbelangen,
maar .... zelfs de goede Homerus had niet onafgebroken een open oog voor de door
hem gediende kunst. De motie luidt:

»De Oudheidkundige Bond, betreurende, dat in den laatsten tijd ambtenaren aan ’s Rijksmuseum
zijn benoemd tot wetenschappelijke assistenten — uitsluitend met het doel hunne jaarwedden te
verhoogen — zonder dat zij een wetenschappelijke opleiding hebben genoten of qualiteiten hebben
aan den dag gelegd, die hun recht op zulke titels kunnen geven, acht het zijn plicht de regeering
tegen dergelijke benoemingen voor het vervolg te waarschuwen. Immers door het verleenen van
dergelijke misleidende titels dreigen de grenzen tusschen het technisch en het wetenschappelijk personeel,
ten nadeele van het laatste te verdwijnen.

Men zoeke in dergelijke gevallen het lot der ambtenaren in kwestie te verbeteren door bijzondere
toelagen of door de instelling van nieuwe titels, die het essentieel verschil laten uitkomen, niet door
de benoeming tot ambten, waarvoor de titularissen noch de noodige opleiding bezitten, noch deugdelijke
bewijzen van bekwaamheid hebben gegeven.”

De heer Boeles verzoekt en erlangt nadere inlichtingen over de gewraakte benoemingen,
vervolgens wordt de motie bij acclamatie aangenomen.

Naar aanleiding van een mededeeling in het jaarverslag vraagt laatstgenoemde
heer, wat er nu met de clichés van het Bulletin zal gebeuren. Hij zou ze ten geschenke
willen geven, b.v. aan het Rijksbureau voor Monumentenzorg. Het bestuur antwoordt
hem, dat hierover reeds onderhandeld wordt.

Dan sluit de voorzitter, tegen half twaalf, de vergadering.

Donderdag 26 Juni was gewijd aan de bezichtiging der Nijmeegsche monumenten.
De lezers van het Bulletin, die het artikel van den heer Weve in het vorige nummer

141
 
Annotationen